The Apprentice

Trumps origin story

The Apprentice

Als kind van Cohn komt Donald Trump in deze sappige biopic naar voren als tragikomisch, hol adept van de killermentaliteit van zijn land.

Trump die dreigt met juridische stappen na de première van The Apprentice in Cannes; het onderstreept nog maar eens het punt dat deze film maakt over ‘the rules of engagement’ die Trump als jongeman leerde van zijn mentor Roy Cohn, de pitbull van een aanklager en advocaat die naam maakte als meedogenloze communistenjager tijdens de paranoia van de Koude Oorlog.

De blikken van blonde Trump en oudere Cohn kruisen elkaars in een exclusieve New Yorkse ledenclub, waarna Cohn de jonge Trump onder zijn vleugels neemt en zijn drie regels voor winnaars leert: steeds aanvallen (Attack! Attack! Attack!), alles ontkennen en wat er ook gebeurt: altijd de overwinning claimen.

Zo volgt deze biopic annex buddy movie de jonge Trump van eind jaren zeventig tot begin jaren negentig, tot kort voor het stuklopen van zijn huwelijk met Ivana. Een onzekere jongen uit een steenrijke vastgoed­familie, die aanvankelijk de huren ophaalt in verlepte flats en onder de plak zit van z’n dominante pa. Zielsverwant Cohn haalt hem daar onderuit en leert hem hoe hij zijn eigen waarheid en werkelijkheid creëert met optimisme, superlatieven en (het belangrijkst): niet spelen op de bal, maar op de man. Neoliberaal Amerika biedt slechts plaats voor twee soorten mensen: winnaars en verliezers. Kies maar.

Geschreven door de Amerikaanse politiek journalist Gabriel Sherman, eerder verantwoordelijk voor de miniserie The Loudest Voice (2019), over de val van Fox News-baas Roger Ailes, en geregisseerd door de Iraans-Deense Ali Abbasi (Holy Spider, 2022; Gräns, 2018), heeft deze smeuïge Canadese biopic met zijn sterke acteerwerk, zwartkomische ondertoon, lekkerbekkende oneliners, flets-verlepte jarentachtigesthetiek en funky soundtrack van de Ierse componist en muzikant David Holmes (Out of Sight, 1998; Ocean’s Eleven, 2001) nog het meeste weg van een swingend-ironische Soderbergh-film.

Hij zou ook niet misstaan in een double bill met Brian De Palma’s Scarface (1983): nu niet over een maffia-kid, maar een upperclass-jongen die zijn minderwaardigheidscomplex overschreeuwt door ‘de wereld’ te willen. Een tragikomisch, maar ten diepste hol figuur die zichzelf ontkent, zich zijn tranen ontzegt omdat zijn wankele, opgeblazen ego geen ‘zwakte’ verdraagt. Beter monster dan mens.

Aan Trumps bekende werdegang via vastgoeddeals, zoals eerder te zien in de Britse documentaireserie Trump: An American Dream (2017), voegt de film weinig toe, al staat hier meer de agressieve mentaliteit van corruptie en chantage achter de schermen centraal. Het interessantst zijn verbanden die de film legt in de marge: tussen Trumps aversie tegen alcohol en zijn ‘loser’ van een broer die aan drank ten onder ging, tussen Trumps gedachtegoed en (op archiefbeelden) Republikeinse presidenten als Nixon en Reagan. Daaruit komt Donald Trump naar voren als adept van een land waar alles te koop is. Een ideologie die zo zijn eigen winnaar voortbrengt.