Nowhere

Verloren zielen op het Vlaamse platteland

Nowhere

In Nowhere laat Peter Monsaert een geloofwaardige band groeien tussen een door een ongeval getekende vijftiger en een getraumatiseerde tiener. Hun gezamenlijke zoektocht naar verlossing eindigt hoopvol – ten koste van de geloofwaardigheid.

Wie ooit dacht dat Nederland een beschaafd, aangeharkt land was met een af en toe zachtjes oprispend onderbuikje, die is de afgelopen jaren van een ijskoude boerenwappiekermis thuis gekomen. Onze nationale onderpens, zo blijkt nu, is groot en ranzig.

Van onze zuiderburen meenden we zoiets al langer te weten. Al was het maar omdat hún onderbuik zichtbaar is zodra je bij Wuustwezel de grens passeert. De vervallen fabrieksterreinen, afgebladderde frietkotten en met dikke lagen industriële roet bedekte binnensteden die je passeert langs met afval bezaaide wegen getuigen van fundamentele sociale sores en milieuproblemen.

Die restanten van een verouderde industriesamenleving vormen al jaren het decor voor de grimmige sociale drama’s waartegen de gebroeders Dardenne de onderkant van de Waalse samenleving portretteren, sinds hun doorbraakfilm La promesse (1996). In de vijfentwintig jaar jongere Peter Monsaert hebben de Dardennes een waardige Vlaamse navolger gevonden.

In zijn eerdere werkstukken voerde de Gentse filmmaker ons mee in de druilerige wereld van een ex-gedetineerde die menselijk contact zoekt op een sekssite (Offline, 2012), terwijl het overambitieuze Le ciel flamand (2016) zich afspeelt op een vreugdeloze prostitutieboerderij in een Vlaams-Waals niemandsland. In Monsaerts derde speelfilm Nowhere is Koen De Bouw op dreef als een eenzaam ploeterende aannemer, die met hulp van Oost-Europese zwartwerkers een bouwval moet omtoveren tot een truckerscafé.

Op een dag wordt zijn routine doorbroken als een jongeman inbreekt in de bouwkeet, waar hij ook overnacht. Na aanvankelijke schermutselingen ontfermt de vijftiger zich over de door Noa Tambwe Kabati gespeelde tiener. Stukje bij beetje vertellen ze elkaar (en de via een beweeglijke camera meeglurende kijker) hun trauma’s: de jongen is opgegroeid in jeugdzorginstellingen en zoekt zijn moeder. De man is zijn tienerdochter verloren bij een aanrijding en wil de doorgereden dader vinden. De Bouw en Kabati maken de mentor/pupil-achtige toenadering geloofwaardig met goed stil spel.

Nowhere is op zijn best zolang de film observeert hoe deze personages zijn vastgelopen: in hun eigen denkramen en in een omgeving die hen tegenhoudt. De Dardennes zouden het daarbij laten. Maar Monsaert vindt dat de kijkers – of in elk geval de personages – recht hebben op hoop. En dus verandert de film in de laatste akte nog in een roadmovie die de hoofdpersonen naar Zuid-­Frankrijk brengt. Ook daar legt cameraman David Williamson met oog voor detail de nodige desolate non-locaties vast, maar dan badend in zomerzon. Plot, toeval en wensdenken nemen het hier over van de personages. En – spoiler – ook al gun je de sympathieke Kabati zijn happy end: erg overtuigend is het niet.