J’ai pas sommeil

Sodom en Gomorra in Parijs

J’ai pas sommeil

In 1987 bekenden twee homoseksuele mannen, Thierry Paulin en Jean-Thierry Mathurin, de roofmoorden op twintig bejaarde Parijse dames. Laatstgenoemde zit een twintigjarige gevangenisstraf uit; Paulin overleed in 1989 aan aids. Claire Denis maakte hierover J’ai pas sommeil, een modieuze film over een spectaculair onderwerp.

Waarom wil iemand een film maken over seriemoordenaars? In Hollywood is het antwoord duidelijk, daar hoort men in films als Kalifornia (1993) door het moorden heen de kassa rinkelen. Maar een serieuze filmmaker? Wat valt er voor verstandigs te berde te brengen over het verschijnsel? Weinig of niets, zoals Henry, Portrait of a Serial Killer (1986), de beste film over dit onderwerp, koel observerend duidelijk maakte. De één gaat naar zijn werk, de ander gaat moorden en veel meer weten we niet, was de strekking. Daarom is Henry, Portrait of a Serial Killer zo’n angstaanjagende film.

Natuurlijk zijn er ook films die wel op zoek gaan naar een verklaring, maar die weten nooit te overtuigen. Zo meent filmmaker Ian Kerkhof dat seriemoordenaars begrepen moeten worden als een signaal dat het joods-christelijke tijdperk op zijn einde loopt. Waarom dat zo zou zijn, weet hij in zijn Ten Monologues from the Lives of Serial Killers (1994) echter niet duidelijk te maken. En dan zijn er de films die het in de psychologie zoeken, maar ook die komen niet ver: waarom gaat die ene met een ongelukkige jeugd wel moorden en al die anderen niet?

En Claire Denis? Waarom maakt zij een film over twee seriemoordenaars? J’ai pas sommeil geeft geen duidelijk antwoord en lijkt vooral te willen mystificeren. De film suggereert een verband tussen de liefdesrelatie van de twee mannen en hun koele moordpartijen. Moord als een bevestiging van de liefdesband, zoiets verzint men alleen in Frankrijk. Het meest opvallende aan de film is echter zijn politieke incorrectheid: moordenaar Thierry Paulin (Richard Courcet) is zwart, homoseksueel, travestiet, drugsdealer en prostitué. Laat ik alles tegelijk nemen, dan trap in ieder geval tegen íemands schenen, moet Claire Denis hebben gedacht.

Hitsig Parijs
J’ai pas sommeil opent met beelden van de jonge actrice Daïga uit Litouwen, die, in het bezit van een vage belofte over werk, in een oude auto Parijs binnenrijdt (een goede rol van Katerina Golubeva, die we ons herinneren uit Sharunas Bartas’ Trys dienos, 1991). Daïga is de buitenstaander via wie we met ‘onschuldige’ ogen naar Parijs kijken. Een geijkte filmmethode, die het mogelijk maakt om eens flink kritisch rond te kijken. We mogen aannemen dat Daïga de blik heeft meegekregen van Claire Denis, die niet alleen regisseerde, maar samen met Jean-Pol Fargeau ook het scenario schreef.

Wat Daïga van Parijs te zien krijgt, stemt niet vrolijk. Dat begint al op de snelweg voor Parijs, als ze wordt gepasseerd door een auto waarin mannen het neukgebaar maken. Als ze even later in een café iets wil bestellen, stuit ze op een horkerige barkeeper. Als ze weer buiten komt, kafferen twee seksistische politieagenten haar de huid vol vanwege haar fout geparkeerde auto. En als ze ’s avonds op straat loopt, moet ze een bioscoop binnenvluchten om aan een opgewonden griezel te ontkomen. Welkom in hitsig Parijs.

Uitdagende poses
De verwikkelingen rond de twee moordenaars zouden het pièce de résistance van de film moeten zijn, maar in werkelijkheid is deze intrige het zwakst. In haar vastberaden poging om niet politiek correct te zijn, schetst Claire Denis uitvoerig het homoseksuele milieu, waarin de twee moordenaars verkeren. De film krijgt daardoor een tamelijk ranzig karakter. De camera loert met de hoofdschuddende blik van de burger die het ook allemaal niet meer begrijpt. Mannen in seksueel uitdagende poses, travestieten, geile blikken, hoererende jongens, o gut, o gut, waar moet het naar toe!? De camera krijgt maar niet genoeg van dit Sodom en Gomorra. Krijgen we nu voortaan in alle films over seriemoordenaars uitvoerig hun uitgaansleven geschetst of blijft dit voorbehouden aan zwarte, homoseksuele daders?

Denis’ grootste verbazing lijkt te zijn dat niemand in de familie- en kennissenkring van de moordenaars ooit enige verdenking koesterde (‘ze waren toch altijd goed voor hun moeder?’). Een nieuw inzicht kunnen we dat moeilijk noemen. Daïga ziet alle westerse decadentie, rotzooi, geweld, egoïsme en andere kwalen met haar mooie ogen stoïcijns aan en trekt aan het slot van de film de enige juiste conclusie: natuurlijk valt het leven niet mee in Litouwen, maar daar zijn tenminste geen seriemoordenaars. Tuf, tuf, rijdt het autootje Parijs uit.

Toegegeven: Claire Denis verpakt het fraai, want zij beschikt over veel talent. Visueel ziet J’ai pas sommeil er, dankzij het camerawerk van Agnès Godard, schitterend uit, met goed gekozen sfeerbeelden van het dagelijks leven in Parijs. Denis’ denkfout is dat een exceptioneel verschijnsel als seriemoordenaars geschikt is voor een kritische film over het moderne stadsleven. Bovendien lijkt zij te menen dat een politiek incorrecte film automatisch ook interessant is. Zij heeft niet begrepen dat werkelijk interessante films zich niets aantrekken van deze modieuze begrippen. Alleen een trendgevoelige filmmaker leest de opiniepagina’s in de krant.