Howl’s Moving Castle

Een machinerie op stalen kippenpoten

Howl’s Moving Castle

Na de internationale hit Spirited Away komt meesteranimator Hayao Miyazaki opnieuw met een magische film.

2004 was een fantastisch jaar voor de Japanse animatiefilm, waarin drie grootmeesters ieder een indrukwekkende film afleverden: het ambitieuze, maar alom als teleurstellend ervaren Steamboy van Katsuhiro Ôtomo (Akira, 1988); het verpletterend mooi vormgegeven, technologisch-filosofische Ghost in the Shell II: Innocence van Mamoru Oshii (later dit jaar uitgebracht); en Hayao Miyazaki’s wonderschone sprookje Howl’s Moving Castle.

Miyazaki streeft geen realisme na. Wat hij doet is waarlijk animeren: tot leven wekken. Zijn tekeningen vatten de essentie van een object, de kern van een beweging, de ziel van een karakter. Rook van Miyazaki ziet er minder gedetailleerd uit dan die van moderne computeranimaties, maar is wel zo rokerig dat je het kan proeven. De tovenaars van Miyazaki’s Studio Ghibli kunnen echt alles tot leven wekken: zo wordt een zwijgende vogelverschrikker, die niets meer kan dan kaarsrecht op zijn houten steel op en neer springen, door kleine beweginkjes toch een levend personage. Howl’s Moving Castle barst uit zijn voegen van dit soort visuele rijkdom en inventiviteit. In de vloeibare logica van een sprookje zijn vliegende heksen en pratende vlammen even normaal als bombarderende vliegtuigen – die dan wel projectielen met een bolhoedje loslaten.

Varkenskop
Toch is de film wat minder betoverend dan Miyazaki’s vorige, het prijzen verslindende Spirited Away (2001). Misschien wel omdat die film over de kinderlijke verwondering over de grote wereld ging, en deze film – hoe sprookjesachtig ook – meer aan de gewone wereld refereert. Howl’s Moving Castle speelt zich af in een verdicht, eind negentiende-eeuws Europa – net als Steamboy overigens. In deze periode mengden de Europese naties een dodelijke cocktail van militarisme en nationalisme – een mix waar Japan zelf ook maar al te bekend mee is. Concentreert Steamboy zich nog op de voorafgaande wapenwedloop, in Howl’s is de oorlog al in volle gang. Verschillende vorsten beschikken over een indrukwekkend arsenaal aan wapens, waaronder vliegtuigen met levende bommen (voorzien van varkenskop), maar beijveren zich toch om de diensten van de grote tovenaar Howl aan hun leger toe te voegen.

Maar deze jonge, vriendelijke magiër heeft zo zijn eigen problemen. Hij is verliefd op de achttienjarige Sophie, die door een jaloerse oude heks is veranderd in een stokoud besje. Sophie gaat niet bij de pakken neerzitten (“het voordeel van oud zijn is dat je nergens meer van opkijkt”) en benoemt zichzelf tot huishoudster van Howl’s chaotische kasteel, dat zich op stelten voortbeweegt. Daar vertoeven verder nog de vogelverschrikker Kabu en het klagerige vuurtje Calcifer, ooit een machtige demon maar nu gedegradeerd tot rokende energiebron van de reizende burcht. Samen vormen ze een warme, behoorlijk disfunctionele familie van betoverden. Het maakt niet uit wie je bent, laat staan wat je bent, zegt Miyazaki, het gaat om wat je doet.

Howl’s Moving Castle zit vol onvergetelijke figuren, van lobbig glijdende schaduwmonsters tot de agressieve bommetjes-met-bolhoed, maar het mooiste personage is het bewegende kasteel zelf. Een chaotische, gammele machinerie van baksteen en houten planken die zich hortend, stotend en stoomsissend voortbeweegt op stalen kippenpoten.