Architecton
De pracht van vernietiging

Architecton
Victor Kossakovsky is het filmen uit zijn slaapkamerraam ruimschoots ontgroeid: hij denkt en filmt op wereldschaal, zoals ook Architecton weer bewijst, waarin hij toont hoe de mens de hele aarde dichtplamuurt met beton.
Laat het maar aan Victor Kossakovsky over om stenen te laten dansen. De documentairegrootmeester toonde in Aquarela (2018) water in al zijn verschijningsvormen, en vooral al zijn emoties. Met Architecton doet hij nu iets vergelijkbaars met de stof die na water het meest voorkomt op aarde: beton.
Ja, laat dat maar even bezinken – er is meer door mensen gemaakt cement en beton in de wereld dan welke andere (natuurlijke) stof dan ook. Zonder dat Kossakovsky daar in zijn film expliciet woorden aan vuil maakt (tenminste, tot aan het wat uit de toon vallende slotakkoord), vraagt hij je om daarover na te denken. Over de destructie die dat aanricht, en wat we ermee produceren.
De van oorsprong Russische Kossakovsky begon zijn carrière met intieme documentaires, gefilmd in en om zijn thuisstad Sint-Petersburg. Hij filmde in zijn eigen huis voor Svyato (2005), dat toont hoe zijn tweejarige zoon voor het eerst zijn eigen spiegelbeeld ziet, en richtte zijn camera vanuit zijn slaapkamerraam op zijn straat voor Tishe! (2003).
Maar nadat Kossakovsky ruim tien jaar geleden zijn thuisland verliet – inmiddels is hij gevestigd in Berlijn en Barcelona – lijkt ook zijn filmstijl naar wereldformaat te zijn opgeschaald. Voor ¡Vivan las antípodas! (2011) filmde hij antipoden, locaties die lijnrecht tegenover elkaar liggen aan weerszijden van de aarde, in een wervelwind van groots-en-meeslepende beelden. Aquarela was visueel en auditief minstens zo overdonderend.
Architecton wordt nu gepresenteerd als een slotstuk na die twee films – ze zouden samen, met een wat gezocht label, Kossakovsky’s ‘A-trilogie’ vormen. Maar veel meer dan Antípodas voelt Kossakovsky’s vorige film Gunda als een referentiekader voor Architecton. De nieuwe film wisselt de ontzagwekkende beeldenkracht van Aquarela af met de intieme rust van Gunda, hier in de vorm van scènes waarin architect Michele De Lucchi een cirkel van stenen aanlegt in zijn tuin, waarbinnen na voltooiing geen mens mag komen.
Wat Kossakovsky doet in Aquarela, Gunda en ook weer in Architecton, kun je een vorm van esthetische ironie noemen. Hij wil iets aan de kaak stellen – stijgende waterspiegels; dierenrechten; het dichtplamuren van de hele wereld – maar doet dat door het tegenovergestelde te tonen. Door schoonheid te creëren uit de vernietiging die de mens aanricht.
Het zijn activistische films, zonder dat ze ook maar een moment drammerig voelen. Of ze daarmee mensen op andere gedachten zullen brengen, daarover kun je twisten. Maar dat het waardevolle cinema oplevert, staat buiten kijf.