Najaarsoverleg 2019
Ouwe koeien, nieuwe kwesties en een constructief initiatief
Samenwerking. Is dat de nieuwe mantra waarmee de Nederlandse filmwereld de problemen te lijf wil gaan? Je kunt het zomaar denken, afgaande op wat woensdagavond tijdens het zogeheten Najaarsoverleg in het Amsterdamse Ketelhuis te berde werd gebracht.
Het Najaarsoverleg is de halfjaarlijkse debatavond over brandende kwesties in de Nederlandse filmsector, georganiseerd door en plaatsvindend in de Amsterdamse bioscoop het Ketelhuis. Deze keer gaat het niet alleen over de neergang van de Nederlandse jeugdfilm, maar ook over vraag of het wel gepast is dat commerciële titels ook in gesubsidieerde filmtheaters opduiken. Een kwestie die al heel lang met enige regelmaat opduikt.
Is het niet belangrijker, zo werpt, als ik het goed zag, regisseur Barbara Bredero vanuit de zaal op, om door goede samenwerking de Nederlandse film weer groot en zichtbaar te maken? En bijvoorbeeld altijd een zaal te reserveren voor Nederlandse films? Filmhuis Hilversum wilde dat desgevraagd wel met ‘ja’, beantwoorden, om dat meteen te relativeren: dat hangt natuurlijk wel af van de kwaliteit van het aanbod.
Zou dat echt hebben kunnen voorkomen dat de uitstekend gerecenseerde thriller Bumperkleef jammerlijk flopte, zoals filmjournalist Nico van den Berg in zijn gesproken column aanstipt? Wat hem betreft toch de beste Nederlandse film van dit jaar. Was allicht een interessante case-study geweest.
Dat het aan samenwerking schort onderstreept distributeur Gerard Huisman (Contact Film) vanuit de zaal met de opmerking dat iedereen nog steeds op zijn eigen eilandje zit. Al merkt Bert Goessen van distributeur Mooov op dat de gesubsidieerde theaters toch echt hun best doen om zijn moeilijke titels te vertonen. Hij wil ze niet de boeman maken.
Maar dan zijn we al aan het slot van de avond, die een opvallend positieve start had gekregen met de Videoland Academy. Dit nieuwe, voor een groot deel door RTL gefinancierde project wil beginnende makers een kans geven. Met zo weinig mogelijk regels, maar wel met scenarioschrijvers voorop, zoals bedenker Antoinette Beumer uitlegt. Dat leverde al 150 inzendingen op. Rond de jaarwisseling mogen we de shortlist verwachten. Tijdens het komende IFFR worden de uitgekozen makers bekend gemaakt. Beumer meldt ook dat ze erin is geslaagd hiervoor een samenwerking aan te gaan met onder meer IDFA, IFFR en NFF. Samenwerken en krachten bundelen, om met goeie Nederlandse verhalen een vuist te maken. Zelden zo’n constructieve opening van het Najaarsoverleg gehad, merkt gesprekleider en Ketelhuis-directeur Alex de Ronde op.
Maar eigenlijk ben ik naar het Najaarsoverleg gekomen om meer te horen over de problemen waar de Nederlandse jeugdfilm mee kampt. En hoe daar weer uit te komen. Dat onderwerp werd pakweg een half jaar geleden stevig op de agenda gezet door de publicatie van onderzoek Zien en gezien worden, dat in opdracht van het Filmfonds werd uitgevoerd. Kort daarna gevolgd door de aanvullende verkenning van Peter Bosma Op de groei gemaakt en bekeken. Conclusie, kort samengevat: de gouden jaren van de Nederlandse jeugdfilm zijn voorbij. Het bezoek, zowel totaal als per titel, is de afgelopen vijf jaar flink gedaald en ook het aantal geproduceerde titels neemt voorzichtig af.
Panellid Esther Schmidt (samen met Bosma auteur van Zien en gezien worden) relativeerde overigens direct de vermeende afname van de jeugfilmproductie. Volgens haar is die redelijk stabiel over lange tijd, hoewel sterk fluctuerend over korte periodes bezien. In 2018 negen titels, maar in 2019 weer veertien.
Om de sterke afname van het bezoek kan echter niemand heen. Hoe heeft dat kunnen gebeuren en wat moeten we er aan doen? Tijdens dit Najaarsoverleg kwam weinig ter tafel wat niet al bij eerdere gelegenheden en in beide rapporten ook al naar voren was gebracht. Ook nu worden, ongetwijfeld terecht, de toegenomen concurrentie en tekort schietende marketing genoemd. Volgens panellid en jeugdfilmproducent Burny Bos is sinds Minoes de concurrentie van Disney en aanverwanten vertienvoudigd. Met marketingbudgetten die zelfs meer dan het tienvoudige zijn. Volgens Bos is er geen probleem met de films, maar met het publiek. Klinkt dat niet een beetje als het probleem afschuiven?
Even tevoren had filmmaker Dick Maas in zijn column geopperd dat het de overmaat aan paarden in de Nederlandse jeugdfilm is waar het publiek genoeg van krijgt. Laten we eens een film over ratten maken, was zijn voorstel.
Terug naar het panel. Signe Zeillich-Jensen van het Filmfonds is nog steeds trots op de Nederlandse jeugdcultuur en op de films die internationaal prijzen winnen. Wel beaamt ze dat die prijzen in Nederland geen publiekstrekker zijn. Zie Kapsalon Romy, dat met regelmaat wordt bekroond. Als je bedenkt dat die film ook zeer de moeite waard is voor volwassen kijkers, zou je toch veel hogere bezoekcijfers verwachten dan de 40.000 bezoekers waar de film nu op af stevent.
Vraag is wel hoe dat publiek dan moet weten dat het een bijzondere film is, als er zelfs in de bioscopen geen affiches hangen? Tegelijkertijd stelt Zeilich-Jensen dat we ons misschien wat te veel blindstaren op de resultaten in de bioscoop. Die ogenschijnlijk miskende jeugdfilms worden ook via andere kanalen (televisie, online) gezien. Is de definitie van succes misschien te nauw?
Vanuit de zaal merkt Joram Willink (producent van Mijn bijzonder rare week met Tess) op dat het niet alleen gaat om budgetten voor marketing, maar ook om mensen en creativiteit. Hier valt weer het woord samenwerking. De hele keten, van productie tot vertoning, moet met elkaar bedenken hoe het beter en creatiever kan. Ook Schmidt laat zich in soortgelijke bewoordingen uit. Samen met iedereen die een groot hart voor jeugdfilm heeft, ook met de commerciële vertoners, bedenken hoe de zichtbaarheid te vergroten. De wil is er wel, heeft ze gemerkt. Bos deelt nog een klein standje uit richting media. Die vallen wel over elkaar heen als het om Halina Reijn’s regiedebuut Instinct gaat, maar niet bij Kapsalon Romy, volgens hem een veel interessantere film.
Producent Jeroen Beker (in de zaal) meent dat we het niet alleen over jeugdfilm moeten hebben. Als je ‘jeugd’ weglaat, heb je het over de Nederlandse film in het algemeen, en die verkeert op precies dezelfde manier in zwaar weer.
Tijdens Cinekid bezocht ik in oktober een Industry-sessie waarin iemand van Filmhuis Den Haag vertelde hoe daar door inventief presenteren en lokale samenwerking het dalende aantal bezoekers van jeugdfilms werd gekeerd. Was dat hier in het Ketelhuis niet een mooi inspirerend verhaal geweest? Enig optimisme is er overigens wel, al moeten we afwachten hoe gefundeerd dat is. Vanuit de zaal laat Heleen Rouw, de nieuwe directeur van Cinekid, weten dat ze niet te negatief wil doen en meer ziet in een hoopvol verhaal en speuren naar nieuwe kansen. Voor zijn eigen bedrijf ziet Burny Bos die al. Hij heeft de rechten verworven van Dikkie Dik en de boekenserie De Gorgels van Jochem Myjer. Bekende namen trekken kijkers, en hij hoopt dat het verwachte succes van die films ook weer andere jeugdfilms mee kan slepen. Net als destijds met Abeltje het geval was.
Op naar het Voorjaarsoverleg 2020. Zou het niet mooi zijn als we dan niet meer hoeven te herkauwen, en juist iets kunnen vernemen over nieuwe plannen en ineengeslagen handen?