Venetië 2024: Monumentaal
Modernisme en monsterlijke films
Brady Corbet levert met The Brutalist de film die deze 81e editie nodig had: hyperambitieuze cinema die je onderdompelt in een wereld van ideeën.
Op het filmfestival van Venetië klaagt men dit jaar (behalve over een gebrek aan interviewmogelijkheden) voornamelijk over twee dingen: de slechte films en het extreem warme (haast dystopische) weer. Het is geen goed teken voor een festival als het weer een belangrijker gespreksonderwerp is dan de programmering.
Er was dus iets nodig om de monotonie van de behoorlijk saaie competitie te breken; om iedereen weer even wakker te schudden en mensen eraan te herinneren dat cinema als een donderslag bij heldere hemel binnen kan komen.
Brady Corbet wist dat te bewerkstelligen met het waanzinnig ambitieuze The Brutalist. Deze drieënhalf uur durende film, geschoten (en geprojecteerd!) op 70mm VistaVision, werkt bij lange na niet altijd, maar kun je toch een ‘meesterwerk’ noemen. Al is het nog niet zo makkelijk om te beschrijven waarom dit opus, over een Hongaarse architect die als Holocaust-vluchteling in Amerika een nieuw leven opbouwt, zo’n indruk maakt.
Het zit deels juist in die formidabele lengte – de regisseur zelf weersprak het commentaar daarover tijdens de persconferentie met de opmerking dat het is “alsof je een boek erop afrekent dat het meer dan zevenhonderd pagina’s heeft in plaats van maar honderd.” Belangrijker is het onweerlegbare gevoel dat je tijdens het kijken in de handen van een meesterverteller bent.
Dat voel je aan alles. Meteen al vanaf de verpletterende proloog (of ‘overture’, zoals een titelkaart het noemt): obscure shots van mensen in beweging, uit Europa vluchtende joden die door de meest duistere tunnel van hun leven trekken. De doordringende avant-gardistische muziek van Daniel Blumberg slingert ze de draaikolk van de wereldgeschiedenis in. Je krijgt flarden mee van angst, spanning, honger – genoeg om volledig meegenomen te worden in de meest meeslepende ervaring van deze festivaleditie. Dan is er plotseling licht aan het einde van die helse tunnel: het Vrijheidsbeeld, ironisch genoeg op zijn kop gefilmd, begroet de nieuwe immigranten die aan een nieuw leven beginnen.
Vergeet The Pianist. In waarschijnlijk zijn beste rol ooit vertolkt Adrian Brody ruim dertig jaar in het Amerikaanse leven van de fictionele architect László Tóth. Wat vooral indrukwekkend is, is hoe The Brutalist op de kleinste details van zijn bestaan in kan zoomen en tegelijk de monumentale verschuivingen van het bestaan in de twintigste eeuw in het kader weet te houden. Tóth wordt een belichaming van het modernisme: een nieuwkomer wiens intellectuele en emotionele bagage samengaat met de economische boom van de Verenigde Staten.
Dat gaat met vallen en opstaan en met talloze terzijdes en dwaalsporen die in het geraffineerde script van Corbet en partner Mona Fastvold steeds urgent blijven voelen. Het gaat ook gepaard met veel confrontaties met het Amerikaanse kapitalisme; zelfs de mooiste idealen vallen ten prooi aan commercie.
Dat gebeurt eerst bij een meubelzaak van Tóths neef, ergens in Pennsylvania, waar de architect de lelijke kanten van assimilatie met de Amerikaanse cultuur leert kennen. Het gebeurt in de daklozenopvang en op de grillige bouwplaatsen waar Tóth komt te werken, plekken waar hij leert wat het betekent om van de economische ladder te vallen. Het gebeurt ook in de nachtclubs waar de zich snel ontwikkelende jazz nog mooier klinkt onder invloed van verslavende opiaten. En uiteindelijk gebeurt het op de plek waar The Brutalist het grootste deel van z’n speelduur doorbrengt: op het landgoed van de rijke zakenman Harrison Van Buren (Guy Pierce in een gedurfde rol). Die ziet waarde (in elke betekenis van het woord) in de architectuur van Tóth en neemt hem in huis en onder zijn hoede om een hyperambitieus project te ontwikkelen.
Dat project blijkt de ziel van de film, het object waar alle concepten en ideeën van Corbets script mee vervlochten zijn. Tóths achtergrond ligt in het brutalisme, en zijn visie op het te ontwerpen monument is puur idealisme. Bescheidenheid, praktisch nut en algemeen belang moeten een perfect huwelijk aangaan met groteske schoonheid: gewapend beton, dramatisch marmer, formidabel hout, strakke lijnen.
In het behoorlijk opzwepende en optimistische eerste deel van The Brutalist lijkt dat huwelijk op ware liefde te berusten: Tóths artistieke urgentie vindt vruchtbare aarde in de schijnbaar onuitputtelijke cashflow van Van Buren. Ik kan bijna niet omschrijven hoe aanstekelijk en plezierig het is om mee te mogen kijken met dat creatieve proces, vooral door de zalige synergie tussen beeld, muziek en spel. Dat zit in minutieuze dingen: in de manier waarop Blumbergs muziek precies een juiste toon raakt als een handeling op het scherm gebeurt, alsof beeld en geluid ook nog door de roze bril van hun eigen huwelijk kijken.
In het tweede deel van de film verdwijnt het idealisme en toont Corbet de cynische kant van de Amerikaanse ziel. Het aanstekelijke plezier van het eerste deel verandert in ongemak. Hier ontbloot Corbet z’n tanden en herinnert hij je eraan dat hij eerder de verontrustende films The Childhood of a Leader (2015) en Vox Lux (2018) maakte.
Waarschijnlijk is er geen andere film op dit festival conceptueel zo effectief als The Brutalist. Van een hele andere categorie, maar wel een werk dat het verdient om hier aangestipt te worden, is Finalement van Claude Lelouch. Een film die hooguit één ster verdient, maar die je evengoed vijf sterren kunt geven, omdat het ambitieuze script zo dement, zo verward, zo uitzinnig is dat het je constant blijft verbazen. De film, over een man die door het Franse landschap trekt en bij elke ontmoeting nieuwe verontrustende leugens over zijn levens vertelt, verdient een cultstatus.
Het is ook een kwaadaardige film, van een oude Franse filmmaker die incoherent loopt te oreren – over woke, over #MeToo, over verkrachtingscultuur, over de oorlogsgeschiedenis van Frankrijk, over het hedendaagse politieke klimaat, over de media, over nog heel veel meer. Wat dat betreft laat Finalement zich vergelijken met Roman Polanski’s wanstaltige The Palace, vorig jaar hier te zien, als een nieuw soort film maudit (een ‘vervloekte film’).
Finalement heeft een wreed aura, waar je op de meest eigenaardig mogelijk manier toch van onder de indruk kunt zijn. Misschien is het wel het geheime meesterwerk van Venetië, een film die bijna niemand wil zien maar die uitblinkt in een merkwaardig soort monsterlijkheid.