Venetië 2022, blog 2

Een filosofisch congres

Bardo, False Chronicle of a Handful of Truths

Filmkrant doet dagelijks verslag van de 79e editie van het filmfestival van Venetië, waar existentiële thema’s de revue passeren en de vraag oproepen: hoe kijk je de dood in de ogen?

“Elk plot brengt je dichterbij de dood”, claimt professor in ‘Hitler Studies’ Jack Gladney (Adam Driver) tijdens een van zijn colleges op de campus van College on the Hill. Wanneer hij het zegt, weet je dat dat ook is waar Venetië-opener White Noise naartoe werkt: de onvermijdelijkheid van de dood en de existentiële vragen die dat met zich meebrengt.

De eerste dagen van het filmfestival van Venetië lijken zowaar op een filosofisch congres, want Noah Baumbachs White Noise is lang niet de enige film over de vergankelijkheid van het leven en de absolute zekerheid van de dood. Zo is er ook de artistieke (zelf)moord van Cate Blanchett als topdirigent in Tár en de metaforische laatste levenswandel van Daniel Giménez Cacho als fictieve versie van regisseur Alejandro González Iñárritu in zijn Bardo.

White Noise

Van die drie films is White Noise de minst serieuze, terwijl Baumbach toch zeer oprecht op onderzoek gaat naar de diepste onzekerheden van de mens. De speelsheid van de film stamt vooral uit het bronmateriaal, de gelijknamige roman van postmodern auteur Don DeLillo, waarin de existentiële vraagstukken oplossen in de semantische oersoep van het leven in de twintigste eeuw.

Zo dobberen ook in de film de belangrijke levenskwesties tussen de sensationele televisie-uitzendingen, de onzinnige feitjes, de talloze consumptiegoederen en andere kapitalistische bijproducten. Wie er in het huis van Gladney en zijn vrouw Babette, waar hun samengestelde gezin met kinderen uit vier verschillende huwelijken kibbelend rondrent, Pepsi of Coca-Cola drinkt, lijkt bijvoorbeeld minstens even belangrijk te zijn als hoe die mensen zich diep van binnen voelen.

Een explosief auto-ongeluk – volgens een collega van Gladney een teken van “Amerikaans optimisme” – dwingt de familie echter uit de comfortzone van hun kapitalistische bubbel. Vol verve schakelt Baumbach dan naar een Spielbergiaanse spektakelfilm, inclusief shots van de familie van Gladney die vanuit een stationwagon vol bewondering opkijkt naar een onheilspellende, toxische donderwolk in de lucht. Met hetzelfde gemak schakelt White Noise later weer terug naar die neppe Amerikaanse utopie waar de film de hele tijd speldenprikjes naar uitdeelt. Niet iedereen op het festival is even enthousiast over White Noise, maar het is bewonderingswaardig dat Baumbach het venijn van DeLillo’s boek heeft weten te behouden, zonder zijn eigen gevoel voor stijl te verliezen. Want zelf als de dood onze hoofdpersonages in het gezicht kijkt, weet White Noise er de typische semi-bittere, maar ook zachtaardige Baumbach-smaak aan te geven.

Tár

Todd Field (In the Bedroom, 2001; Little Children, 2006) waagde zich ook aan een groots project met Tár, waarin de elite van de klassieke-muziekwereld op overtuigende wijze wordt neergezet. Lydia Tár (Blanchett) is een topdirigent die meemaakt hoe alles waar ze haar hele leven aan heeft gewerkt – geld, macht, roem, aanzien – haar ook kan worden ontnomen. De film werkt als een auto-ongeluk (optimisme!) in slowmotion, waarin je kan zien hoe elk aspect van Társ leven uit de bocht vliegt.

Tár is een fascinerende film, die ontleedt hoe alledaags machtsmisbruik op de werkvloer eruitziet en die ook nog eens een licht werpt op wat het betekent voor een vrouw om een monster in de wereld van de kunsten te zijn. Met vlagen schiet Field, die het scenario specifiek met Blanchett in gedachten schreef, zelf uit de bocht en duwt hij het plot iets te hard aan voor dramatisch effect. Maar vaak genoeg zit Tár griezelig goed in de buurt van het onheilspellende gevoel dat bijvoorbeeld ook The Assistant (2019) gaf.

Ook Alejandro González Iñárritu gaat op de existentialistische toer met Bardo (or False Chronicle of a Handful of Truths), waarvoor de Mexicaanse regisseur na Birdman (2014) en The Revenant (2015) terugkeert naar zijn geboorteland. Dat proces van terugkeren, en van een leven tussen twee landen, twee culturen en twee grenzen, is het autobiografische thema dat deze film voedt. Daniel Giménez Cacho speelt een dunverhulde versie van Iñárritu als Silverio Gamo, een gerenommeerd journalist die zowel in Mexico als in Los Angeles een prestigieuze prijs in ontvangst gaat nemen en daardoor als man van middelbare leeftijd weer even terugkeert naar de plek van zijn jeugd. Als een update van Fellini’s Otto e mezzo (1963) levert het een droomachtige, metaforische en zelfkritische film op over de sociale positie van de filmmaker zelf.

Ergens tussen farce en tragedie probeert Iñárritu – zoals altijd – te veel tegelijk over te brengen. De film is een cyclische contemplatie op de onvermijdelijke dood van het hoofdpersonage, een klucht over de Mexicaanse diaspora, een pretentieuze arthousefilm over de staat van Mexico en een poëtische reflectie op wat het betekent om te creëren.

De film erkent expliciet dat het al die dingen is – inclusief pretentieuze arthouse – dus je zou kunnen zeggen dat Iñárritu geslaagd is in zijn filmisch project. Toch geeft dat Bardo te veel eer. De realiteit is namelijk ook: op enkele uitzonderlijke scènes na weet de film je nooit mee te nemen in de maffe, kunstzinnige, creatieve, poëtische en spirituele reis die hij met je wil maken. Bardo is misschien een bezinnende out-of-body experience voor Iñárritu, maar voelt voor de kijker als opgeklopte navelstaarderij.