IFFR 2015: Taiwan New Cinema
'Er is iets met die films; ze geven je het gevoel dat je erin zit'
Het Filmfestival Rotterdam blikt met het programma Made in Taiwan terug op de Taiwan New Cinema uit begin jaren tachtig, met zelden vertoond werk van Edward Yang en Hou Hsiao-hsien. Peter van Bueren, voormalig filmcriticus van de Volkskrant, volgde de opkomst destijds op de voet: “Er is iets in die Taiwanese films waardoor je er een persoonlijk contact mee krijgt.”
In de documentaire Flowers of Taipei, die op het IFFR draait, kijken filmmakers, kunstenaars en critici terug op de Taiwan New Cinema-beweging die ruim dertig jaar geleden opkwam en bekende regisseurs als Edward Yang en Hou Hsiao-hsien voortbracht. Gevoelsmatig hoort Tsai Ming-liang ook bij die beweging, maar hij komt pas helemaal op het eind eventjes kort in beeld, wanneer hij verklaart anders te zijn en zich niet verwant te voelen. De terugblikkende documentaire vormt een goede gelegenheid hetzelfde te doen met Peter van Bueren, voormalig filmcriticus van de Volkskrant. Hij maakte deze periode van nabij mee en sloot vriendschap met Hou.
Van Bueren benadrukt het voor ons soms moeilijk te doorgronden karakter van veel Taiwanese films: “Zonder kennis van de situatie in Taiwan is het lastig om in die films te komen. Dat is voor westerlingen altijd een probleem geweest. Je krijgt een Taiwanese film te zien over Taiwan maar je begrijpt er geen moer van. Om de verwijzingen naar de geschiedenis of de huidige situatie te kunnen voelen, zul je je eerst in Taiwan moeten verdiepen.” Daarom eerst een stoomcursus over het eiland dat door China nog steeds als afvallig wordt beschouwd en niet wordt erkend door de Verenigde Naties.
Broos
Taiwan is eeuwenlang onderdeel geweest van China (1662-1895) en vijftig jaar lang bezet door Japan (1895-1945). Toen de communisten van Mao in 1949 in China aan de macht kwamen, vluchtte de Chinese regering, de nationalistische Kuomintang, naar Taiwan, waar het tot midden jaren tachtig met harde hand regeerde. Begin jaren tachtig volgde een periode van dooi, met voorzichtige pogingen tot democratisering die in 1987 leidden tot het afschaffen van de staat van beleg. Niet toevallig komt de Taiwanese New Cinema in deze periode op. De staatscensuur wordt losser, en er is geld voor films die niet per se propagandistisch of commercieel zijn.
Zo ontstaat een type film dat geëngageerd is, direct of indirect over Taiwan gaat en een opvallende filmtaal ontwikkelt waarin westerse en Aziatische invloeden mooi samenkomen.
Van Bueren over deze nieuwe generatie: “Zowel Edward Yang als Hou Hsiao-hsien kwam van het Chinese vasteland, groeide op in Taiwan — Yang volgde zijn (film)opleiding in de VS — en ging verhalen vertellen over zichzelf en de wereld waarin zij leefden. Het zijn betrokken filmers die iets zeggen over wat er in de Taiwanese maatschappij gebeurt. Door hun films leer je over Taiwan. De identiteit van Taiwan is nog steeds niet helder maar zoekend — zowel politiek, maatschappelijk als economisch.”
Een reflectie op die broze culturele identiteit zie je vooral terug in het werk van Hou Hsiao-hsien, die zowel kijkt naar het turbulente verleden van Taiwan (The Puppetmaster, A City of Sadness) als het verwarrende heden (Goodbye South, Goodbye), culminerend in Millennium Mambo.
Van Bueren wijst op het grote verschil met de vijfde generatie Chinese filmers, die ongeveer gelijktijdig opkwam maar wier films (Gele aarde, Het rode korenveld) eerder in Nederland te zien waren: “Zij maakten films over het verre verleden, niet over de hedendaagse werkelijkheid. Dat deed de volgende generatie pas: iemand als Jia Zhangke probeert een beeld te geven van contemporain China.”
Vertraging
Omdat de Taiwanese films begin jaren tachtig niet in de Nederlandse bioscoop werden uitgebracht, was Van Bueren aangewezen op festivals: “Ik zag de Chinese en Taiwanese films in Rotterdam en in het buitenland, ik herinner me de Edward Yang-films That Day, on the Beach, Taipei Story en A Brighter Summer Day. Mooie films die iets weergaven van het leven daar, en nog speels waren ook. Maar ze vielen nog niet meteen als beweging op, die context was er nog niet aan gegeven. Je bent ook maar een simpele journalist. Je ziet de films één voor één, pas later komt er lijn in. Veel later dan in Taiwan kreeg de Taiwanese film hier een beetje vaste voet aan de grond. Die vertraging treedt op omdat wij in het Westen achterlopen, wij zijn provinciaal, het is onze zaak niet. De Nederlandse filmjournalistiek loopt nog steeds achter, weet nog steeds niks, ze zien de Aziatische cinema bijvoorbeeld als één pot nat.”
“Voor mij is alles begonnen met Hou Hsiao-hsien. Ik vermoed dat A Summer at Grandpa’s (1984) de eerste film was die ik van hem zag. En daarna kwam het autobiografische A Time to Live, A Time to Die (1985). Er is iets in die Taiwanese films, met name in die van Hou, waardoor je er een persoonlijk contact mee krijgt. Je hebt niet het gevoel dat je naar een film zit te kijken, maar ín de film zit, onderdeel wordt van de familie die hij portretteert. Hou verbindt heel knap het persoonlijke met de grotere geschiedenis. Waarbij het doorkijkje (open raam, open deur) — esthetisch gezien een van de kenmerken van zijn films — een grote rol speelt. De maatschappij speelt zich buiten af, het verhaal hier, maar ze zijn via het doorkijkje verbonden. Melancholie, nostalgie, droefenis; die gevoelens sijpelen ook door. In zijn films botsen de oude en nieuwe maatschappij, en de oude en nieuwe generatie. De snelle modernisering van Taiwan betekent het wegvallen van tradities — en dat vindt Hou vreselijk. Hij is links, geëngageerd en tegen het kapitalisme. Die nostalgie komt voort uit het zien dat de modernisering tradities vernietigd.”
Idioot
“De sleutelfilm voor mij was A City of Sadness (1989), winnaar van de Gouden Leeuw in Venetië. Toen heb ik tegen mijzelf gezegd: A City of Sadness wordt voor mij de opening van de Volkskrant-special over IFFR. Dat was nog in de tijd van broadsheetpagina’s, met een grote foto op de voorkant. Ik weet niet meer wat er in het stuk stond, misschien moet ik me kapot schamen. Ik heb een aantal dingen bij elkaar geschraapt en verteld over Taiwan — hopelijk klopt het allemaal nog. Die pagina City of Sadness werd toen compleet afgebroken op de redactie, ‘waarom moest dat’? De teneur was: daar heb je die idioot weer met z’n rare films. Voor Nederland was het een introductiestuk, eindelijk kon je eens een lang stuk over zo’n film lezen. In het jaar van mijn artikel, 1990, begon Marco Müller als directeur van Rotterdam — Huub Bals was in 1988 overleden. Müller is een belangrijk figuur als het gaat om de wereldwijde verspreiding van de Taiwan New Cinema. Müller was eerst criticus, daarna programmeur of adviseur van de filmfestivals van Pesaro, Turijn en Venetië. Ook was hij adviseur van Bals. Ik ben door Marco Müller aan Hou Hsiao-hsien voorgesteld. Ik weet het nog heel goed. Er was een etentje met Hou in Hotel Central in Rotterdam en opeens riep Müller me. Hij had Hou verteld dat ik een mooie analyse van A City of Sadness had gemaakt. Hij stelde me voor en daar is mijn vriendschap met Hou begonnen.”
“Millennium Mambo heb ik in 2002 welbewust uitgezocht voor mijn allerlaatste recensie in de Volkskrant. In die film laat Hou Hsiao-hsien zien dat hij geen grip heeft op wat er met de allermodernste generatie gebeurt, met hun smartphones, laptops en totale desinteresse in de maatschappij: wat doen die mensen? Waar zijn ze mee bezig? Heel triest, want tegelijk beseft hij ook: ik heb afgedaan.”
Aan de vertoning van Flowers of Taipei op IFFR is een retrospectief gekoppeld: Made in Taiwan. Hierin zijn zeven Taiwanese films uit het begin van de jaren tachtig te zien, waaronder Edward Yangs The Terrorizers en een aantal films van Hou Hsiao-hsien: The Sandwich Man (een omnibusfilm), The Boys from Fengkuei, Dust in the Wind en het door Hou geschreven Growing Up.
Stoomcursus Taiwan New Cinema (TNC)
De nieuwe Taiwanese cinema, waar het Filmfestival Rotterdam dit jaar een programma aan wijdt, wordt meestal opgedeeld in twee periodes, met een eerste golf (1982-1987) en een tweede golf (1990-2010). De eerste generatie TNC-regisseurs, onder wie Edward Yang en Hou Hsiao-hsien, zette zich af tegen de commerciële films (kungfu, melodrama, komedies) die hun voorgangers maakten. Door een minder strenge censuur kregen ze in hun eigen films meer creatieve vrijheid, waardoor ze zich inhoudelijk konden richten op de (recente) geschiedenis en instabiele identiteit van Taiwan. Hun observerende stijl leunt daarbij op Europese voorbeelden als het neorealisme en de nouvelle vague. De in de Verenigde Staten opgeleide Yang was een groot Antonioni-liefhebber — zijn The Terrorizers (te zien op het IFFR) zit bijvoorbeeld vol verwijzingen naar Blow-Up. Yang, die in 2007 op jonge leeftijd overleed, brak in 2000 internationaal door met het prachtige Yi Yi.
Hou filmt met de camera op discrete afstand in lange takes het leven van families en hoe zij omgaan met de snelle veranderingen in Taiwan: urbanisatie, economische groei; thema’s die door zijn elliptische stijl — waarbij drama grotendeels offscreen plaatsvindt — meestal op indirecte wijze aan bod komen. Humanisme karakteriseert hun intieme, contemplatieve oeuvres die door hun nadruk op Taiwan zelf wel eens bekritiseerd worden als nationalistisch.
De bekendste tweedegolfregisseurs zijn Tsai Ming-liang en Ang Lee, die voordat hij internationale films ging maken een drietal hoog gewaardeerde Taiwanese films afleverde (waaronder The Wedding Banquet en Eat Drink Man Woman). Beiden schuwden controversiële thema’s niet, zoals (homo)seksualiteit. De in Maleisië geboren Tsai werd een filmfestivalfavoriet met uitgebeende films over de vervreemding en toenemende eenzaamheid in het land waar hij op zijn twintigste heen ging. Zie Vive l’amour, The River, The Wayward Cloud en zijn nieuwste, Stray Dogs — allemaal prijswinnende films waarin zijn muze en vaste acteur Lee-Kang-sheng een hoofdrol speelt.