Stray Dogs
Dichtbij het sublieme
Tsai Ming-liang is in topvorm met zijn magnum opus Stray Dogs dat vorig jaar in Venetië de Grote Juryprijs won. Een meditatie over familie en geborgenheid.
Stray Dogs moet je minstens twee keer gaan zien. Een keer op de eerste rij en een keer achterin de zaal. De nieuwe film van Tsai Ming-liang (vorig jaar op het Filmfestival Venetië bekroond met de Grote Juryprijs) bevat namelijk een Droste-effect dat buiten de kaders van de film treedt. Het wordt voltooid door filmdoek en bioscoopzaal, door projectie en architectuur.
Dat klinkt ingewikkelder dan het is. Het heeft te maken met het laatste beeld van de film, waarin Tsai’s vaste acteur Lee Kang-sheng naar een muurschildering van Kao Jun-honn kijkt, een Taiwanese kunstenaar bekend van zijn werken in vervallen gebouwen. Het is een terugkerend motief in de film. Maar in die laatste scène kijken we naar Lee, en dan uiteindelijk naar wat hij ziet. En afhankelijk van onze positie in de zaal kijken we ook naar ‘onszelf’, als publiek. We kijken naar hem, met hem naar kunst, en naar de kunst die film heet. We zien hoe hij huilt. En misschien huilen we zelf ook wel. Het is bevrijdend.
Het is een van die zeldzame momenten in de filmgeschiedenis waarop film en toeschouwer met elkaar versmelten. Dichterbij het sublieme, of in Tsai’s boeddhistische levensopvatting een moment van verlichting, kunnen we denk ik niet komen.
Maar dat is het einde.
Nu terug naar het begin.
Toen Tsai (1957) begin jaren negentig vanuit het experimentele theater de overstap naar film maakte was hij met Hou Hsiao-hsien en Edward Yang de aanjager van de tweede Taiwanese filmgolf. Met films als Vive l’amour (1994) en The River (1997) was hij met uiteenlopende regisseurs als Abbas Kiarostami, Bela Tarr, Lars von Trier en Claire Denis ook verantwoordelijk voor het gezicht van de hedendaagse artfilm. Toegewijd aan het beeld, niet bang voor het lang aangehouden totaalshot en geïnteresseerd in grote verhalen over marginale levens.
Net als in al zijn films speelt ook in Stray Dogs Lee Kang-sheng de hoofdrol, ditmaal van een aan lager wal geraakte vader die met zijn kinderen (zijn neefje en nichtje in het echte leven) door regenachtig Taipei scharrelt. Hij verdient de kost als levend reclamebord: op een druk kruispunt prijst hij bij weer en wind nieuwe dure stadsvernieuwingsprojecten aan. Zelf wonen ze in afbraakpanden.
Het zijn terugkerende motieven in Tsai’s werk, zeker in zijn begindagen de dichter van de grootsteedse vervreemding. Die keek naar de worsteling van de moderne mens om in een wereld van neonlichten en glaspaleizen tot intimiteit en communicatie te komen, met name binnen de familie waar de kloof tussen traditie en vooruitgang openbarst als een zweer. Zijn theaterachtergrond is zichtbaar in het performatieve karakter van zijn films. Taipei als moderne Aziatische stad werd ondertussen steeds meer een sciencefictionlandschap, waar de natuur, en vooral het eindeloze water in zijn werk, door de kieren van de vooruitgang sijpelde. Rot en schimmel kleuren ook de muren van de huizen die de personages in Stray Dogs thuis noemen. Lee Kang-shengs ondoorgrondelijke gezicht en de toenemende absurditeit van de films leverden de acteur de bijnaam van de Aziatische Buster Keaton op.
Ook in Stray Dogs zit weer veel humor. Tragikomedie lijkt een wet van het totaalshot. Hoe langer je naar iets kijkt, hoe ongerijmder het wordt.
De vraag wat een huis, een thuis, en geborgen plek is wordt in Stray Dogs gesymboliseerd door de aan- en afwezigheid van verschillende moederfiguren. Ze worden gespeeld door drie verschillende actrices, herkenbare gezichten uit Tsai’s filmfamilie. Het geeft de bescheiden en onnadrukkelijke verhaalelementen een mythische laag, alsof de personages in parallelle of alternatieve universa bewegen. Alsof de tijd uit zijn voegen is, waardoor een herinnering een toekomstvisioen kan lijken en een droom de werkelijkheid.
Er is ook nog een vierde moeder, die de man in zijn bed vindt nadat de kinderen een kool als vrouw hebben verkleed en geschminkt, waar hij in een tamelijk onthutsende scène al zijn verdriet en frustratie op botviert. Tederheid, lust en wreedheid liggen dicht bij elkaar in het werk van Tsai, denk maar aan hoe Lee een watermeloen te lijf ging in The Wayward Cloud (2005), al is het vaker onmacht dan wreedheid en is het daarom zo pijnlijk om naar te kijken.
Stray Dogs is ogenschijnlijk minimalistisch en contemplatief, maar het is een film die zoemt en zindert van emotie en lading. Tsai schuwt de zware kanten van het bestaan niet, het ondermaanse houdt ons gevangen in die eeuwige cyclus van wederkeer. Maar film levert bij hem het inzicht dat nodig is om te begrijpen waarom we in lijden gevangen zijn. Het levert als het ware de meditatieve staat die nodig is om ’te zien’. Niet dat daarmee het lijden is opgeheven, maar het is een begin van licht. Van cinema. Die kunst die licht beweegt. Daarom mag de film in al zijn bescheidenheid en verbluffende doeltreffendheid een meesterwerk heten.