Bandits of Orgosolo en The Lost World

Altijd weer de vissers

Banditi a Orgosolo

Antropologie en poëzie treffen elkaar in het werk van de nog vrijwel onontdekte filmmaker Vittorio De Seta.

In zijn stuk over Voci nel tempo noemde Ronald Rovers de Italiaanse filmmaker Franco Piavoli “een van de laatste goed bewaarde geheimen van de internationale cinema”. Die woorden lenen zich ook uitstekend voor Piavoli’s landgenoot Vittorio De Seta (1923-2011).

En er is meer verwantschap tussen deze twee makers. Ze delen eenzelfde poëtische blik op het alledaagse leven van gemeenschappen die wat vergeten lijken door de tijd. Eenzelfde sensibiliteit voor de ritmes van dat leven, eenzelfde zintuiglijke reflectie op de plek van de mens in het landschap.

Dit soort goed bewaarde geheimen zijn vooral ook dierbare ontdekkingen en zo’n kans biedt de release van een 4K-restauratie van De Seta’s speelfilm Bandits of Orgosolo (Banditi a Orgosolo) op blu-ray, samen met de (eveneens gerestaureerde) tien korte films die hij maakte tussen 1955 en 1959, onder de titel The Lost World.

Daarin schetst De Seta het dagelijks bestaan op onder meer Sardinië en Sicilië. Zo daalt hij in Surfarara (1955) af in de zwavelmijnen. In een lange processie stappen de mijnwerkers zingend de lift in die hen vijfhonderd meter ondergronds brengt, naar ‘de buik van de aarde’. Daar maakt De Seta de hitte, het stof en het lawaai voelbaar in schilderachtige shots die flirten met de wetten van het clair-obscur.

Al draait De Seta die wetten ook geregeld om. Hij filmt vaak tegen het licht in, waarbij mensen als silhouetten afsteken tegen de opklimmende zon of van het wateroppervlak terugkaatsend licht. Het benadrukt dat het landschap nooit simpelweg achtergrond is van de mens, maar dat juist de mens een stip is in dat landschap. Zelfs in het in zwart-wit gedraaide Bandits of Orgosolo (1961), die in tegenstelling tot de korte films draait om een individu, zijn de rotswanden en bergtoppen van Barbagia – waar schaapsherder Michele zijn bestaan ziet verbrokkelen – nooit slechts decor, maar actoren in het verhaal.

Naast films over onder meer de tarweoogst, een paasfeest en geitenhoeders, keert De Seta altijd weer terug bij de vissers. Zoals de tonijnvissers in Sea Countrymen (1955), die uitvaren bij het ochtendgloren, hun netten werpen en wachten. Turen, dutten, knopen aantrekken. Tot ze met één schreeuw in beweging komen. Wat volgt is in compositie en montage een directe hommage aan de tonijnvangstscène in Roberto Rossellini’s Stromboli (1950). Een pandemonium van mannen die met harpoenen de tonijnen de boot in trekken, het kolkende en schuimende water rood kleurend van het bloed.

Martin Scorsese noemde De Seta “een antropoloog met de stem van een dichter”. De Seta construeert zijn korte films als strofen, die vrijwel altijd het ritme van een etmaal volgen en waarin de mens meebeweegt met de grotere en grillige krachten van de natuur. Een storm op zee, een vulkaanuitbarsting. Daarbij schuwt hij het ensceneren van situaties niet. De vangst van een zwaardvis in The Age of Swordfish (1955) werd voor de camera’s herhaald. En in Islands of Fire (1955) combineerde hij beelden van meerdere erupties op Stromboli tot een enkele nacht waarin de bewoners zich terugtrekken in hun huizen terwijl de vulkaan bulderend zijn vuur spuwt, “als een reus die op de aarde stampt”, zoals De Seta het in een interview beschreef.

De Seta was niet geïnteresseerd in het registreren van de objectieve werkelijkheid, zo die al bestaat, maar in het verbeelden van de ervaring van die realiteit, zonder dat van buitenaf te willen duiden. In de documentaire Le cinéaste est un athlète. Conversations avec Vittorio De Seta (2010) legt hij uit waarom hij voice-overs achterwege liet. Volgens De Seta was het op die manier “niet ik die dit leven beschrijft, maar het leven dat zichzelf uitdrukt”.

Na onder meer nog het hallucinante Un uomo a metà (1966) en het imposante vierdelige onderwijzers­portret Diario di un maestro (1973), werd het in 1981 stil rond De Seta. Zijn vrouw Vera Gherarducci (met wie hij het script voor Bandits of Orgosolo schreef) overleed en ondanks twee oogoperaties was zijn zicht er slecht aan toe. Hij vestigde zich in Calabria, waar hij zich ontfermde over een olijfboomgaard. Filmen ging hij uiteindelijk wel weer mondjesmaat.

Een soms gehoorde kritiek op De Seta is dat zijn films, met hun verzadigde kleuren en contrastrijke composities, ‘te mooi’ zijn. Maar die visueel soms overweldigende beelden bevinden zich niet in het register van de schoonheid, maar van het sublieme. De natuur is in De Seta’s films geen plaatje om te bewonderen, maar dwingt in al haar potentieel vernietigende krachten ontzag af. En zet de mens weer even op zijn plaats.


Bandits of Orgosolo en The Lost World zijn verkrijgbaar op blu-ray (Radiance)