Eyelet Spotlight: Lachen met het kapitalisme

Slapstick aller landen, verenigt u!

The Nothing Factory

Deze week voor het voetlicht op streamingplatform Eyelet: de ‘neorealistische musical’ The Nothing Factory (2017), die net als de Chaplin-klassieker The Gold Rush (1925) draait om de meedogenloze grillen van het kapitalisme, met personages die zich met de nodige geestige capriolen proberen te ontworstelen uit hun penibele situaties.

In The Nothing Factory (A fábrica de nada), in 2017 winnaar van de FIPRESCI-prijs in Cannes, portretteert de Portugese filmmaker Pedro Pinho de medewerkers van een liftfabriek die gesloten dreigt te worden. De arbeiders sms’en elkaar in het holst van de nacht wanneer blijkt dat het management in het geniep allerlei kostbare apparatuur uit de werkloods probeert te ontvreemden, waaronder een hydraulische robotarm. De eenarmige lasrobot is een treffende metafoor voor hoe handen, handarbeid, langzaam uit beeld verdwijnt in de postindustriële samenleving. Handen maken plaats voor mechanische, door computers aangedreven ledematen. Het zal geen toeval zijn dat de passief-agressieve HR-medewerker die de arbeiders moet ontslaan later in de film een nagelsalon bezoekt.

Waarmee Pinho lijkt te zeggen: arbeid wordt door sommige mensen uit de hogere echelons nog steeds gezien als inferieur, en puntgave zachte handen zijn het toonbeeld van beschaving. Hetzelfde is al te zien in Charlie Chaplins klassieker The Gold Rush uit 1925: wanneer het personage van Chaplin, een naïeve goudzoeker, aan het einde van de film steenrijk is geworden dankzij een goudvondst in Alaska, dan zit zijn compagnon Big Jim McKay (Mack Swain) met zijn dikke vingers prompt bij de manicure. Zijn handen, die kille ontberingen hebben doorstaan, die weten hoe het voelt om dagenlang zonder eten te zitten, zullen nooit meer een pikhouweel hoeven vast te houden. Er kan ongegeneerd gerentenierd worden.

Het is een romantische boodschap: de aanhouder wint en noeste arbeid leidt af en toe met wat geluk tot een forse beloning. The Gold Rush werd enkele jaren voor de crisis van 1929 gefilmd, en de Amerikaanse Droom was springlevend. In de zwijgende film wordt een wrede onontgonnen wereld voorgespiegeld aan het einde van de negentiende eeuw, maar ook een wereld vol mogelijkheden. Het goud lonkt en er kleeft een zaligmakende reputatie aan het edelmetaal. Voor de arbeiders uit The Nothing Factory is het hebben en houden van hun baan daarentegen het grootste goed. Ze verlangen niet naar meer, naar gouden bergen, copieuze diners en peperdure kleding.

The Gold Rush

Tevreden
Zouden de Amerikanen die The Gold Rush in 1925 zagen dit kunnen begrijpen? Dit postmaterialisme? Tevreden zijn met wat je hebt. Of zoals de voice-over in The Nothing Factory verkondigt: er moet een einde komen aan de “mythe van economische groei”. We leven in andere tijden, waarin solidariteit belangrijker lijkt dan ooit. Het is een groot thema in Pinho’s film. Bijvoorbeeld in een scène waarin blijkt dat alle arbeiders een afkoopsom aangeboden krijgen, gebaseerd op hun werkjaren. Wie het geld accepteert kiest voor zichzelf. Wie achterblijft – sommige collega’s willen proberen de fabriek gezamenlijk te managen – neemt een groot risico.

De film, die onder meer is geïnspireerd door een waargebeurd voorbeeld van zelfmanagement, toont zo hoe bedrijven hun werknemers tegen elkaar uit proberen te spelen. In The Gold Rush worden de goudzoekers juist beloond door het systeem als ze voor zichzelf kiezen. Ruige mannen met baarden, dikwijls met een criminele achtergrond, zoeken in de ijzige wildernis naarstig naar hun pensioen. Chaplins personage is natuurlijk in deze context een vreemde eend in de bijt: hij glijdt in de openingsscène bijna direct van een gladde klif en steekt iel af tegen de agressieve macho’s waartussen hij het niet lang lijkt vol te kunnen houden.

Dit contrast wordt ergens halverwege de film aangestipt door Chaplins love interest Georgia (Georgia Hale), die in de bar waar ze werkt als danser verzucht: “Kon ik maar een eerlijk iemand vinden die de moeite waard is.” Dat soort mannen zijn schaars in deze afgelegen contreien. Chaplin is in dat opzicht met zijn zachtmoedigere voorkomen en klunzige gedrag de minst slechte kandidaat. The Gold Rush is dan ook een film waarin de aardigste jongen als eerste eindigt, en waarin de kansen op geluk altijd groot zijn voor de hoofdpersoon. Een soort filmisch luilekkerland, maar dan ook vol akeligheden. Want de andere goudzoekers schromen niet elkaar af te maken voor het minste of geringste, en niemand legt ze een strobreed in de weg.

De wetteloosheid in Alaska heeft, zoals te zien in The Gold Rush, een negatief effect op de positie van de onderklasse. Eerlijke wetten en regels en vakbonden zouden – als je de geschiedenis van de twintigste eeuw bestudeert – deze positie significant moeten hebben verbeterd. Maar The Nothing Factory tempert dit optimisme. De liftfabriek die van haar arbeiders af wil heeft genoeg financiële en juridische middelen om via een leger aan advocaten de bestaande wetten te omzeilen. Ondertussen krijgen de steevast in blauwe werkjassen uitgedoste medewerkers te horen dat ze wél te allen tijde bij hun werkstation dienen te staan, zodat het management niet nog meer stokken krijgt om mee te slaan.

Bierdopjes
Een fabriek die niets fabriceert is evenwel geen fabriek: vandaar dat deze adviezen al snel in de wind worden geslagen. De arbeiders vermaken zich om de tijd te doden met op koddige wijze gefilmde taferelen: ze voetballen tussen de stansmachines en persen en gooien met bierdopjes naar elkaar. Totdat er ineens een order binnenkomt met een flamboyante zang- en dansact tot gevolg. De fabriekshal fungeert voor even als een denkbeeldige Broadway-zaal want er is een nieuwe financiële injectie in aantocht. De overgebleven arbeiders steken hun sterk gechoreografeerde enthousiasme en hun opzichtig geregisseerde verbazing niet onder stoelen of banken.

De bestelling blijkt even later een verzinsel, uit de koker van een filmmaker die de arbeiders al enige tijd volgt. Hij wilde onderzoeken wat een eventuele doorstart zou doen met het moreel van het personeel. De euforische scène hoort dus in de categorie onvervalst escapisme, net zoals The Gold Rush. Hoewel dat niet als een verrassing komt. Het huidige kapitalistische systeem wordt in de eerste akte van The Nothing Factory al omschreven als een “oneindige Apocalyps”, waarin managers eufemistische termen bezigen als een ‘redelijk alternatief’ (uiterst onredelijk, natuurlijk) en ‘toekomstige baanwissel’ (ontslag).

Pinho zet hier beelden tegenover van wat de arbeiders van de liftfabriek in hun vrije tijd doen. De vrije tijd die in de vorige eeuw nog zeldzaam was, maar waar dankzij nieuwe wetten, vakbonden en demonstraties steeds meer ruimte voor kwam. Zo zien we in de film een dertiger die al jaren in de weekenden optreedt als zanger in een punkband. Zijn werk is voor hem een klein maar belangrijk deel van zijn leven en identiteit. Op het podium is hij in tegenstelling tot in de liftfabriek geen nummertje of afkoopsom op papier, maar een dichter, een mens.

Wat dat betreft zou je uit The Gold Rush en The Nothing Factory kunnen concluderen dat zolang de vraag naar arbeid bestaat, de arbeider toegejuicht moet worden in plaats van vernederd. Er is hoe dan ook een kleine honderd jaar nadat The Gold Rush verscheen nog een hoop te winnen. In The Nothing Factory wordt gezinspeeld op een oplossing: “Kapitalisme zal nooit de oplossing zijn voor een kapitalistisch systeem.” Dat wonderlijke systeem is in bepaalde opzichten zo bespottelijk, dat het soms humor vereist om het volledig te kunnen begrijpen en bekritiseren.