Boeken: The Squid Cinema from Hell

Cinema als octopus en octopus als cinema

My Octopus Teacher

De octopus vormt niet alleen een fascinerende spiegel voor de mens, maar ook voor media. Twee filmfilosofen zien in het plastische weekdier, dat zelf een levend scherm is, een sensuele metafoor voor de vloeibare cinema van het digitale tijdperk.

Het imago van de octopus zit in de lift. Zie het succes van de Oscar-winnende (en nogal weeë) Netflix-documentaire My Octopus Teacher (Pippa Ehrlich & James Reed, 2020). Met dank aan boeken als The Soul of an Octopus (2015) van Sy Montgomery en Other Minds (2016) van Peter Godfrey-Smith worden steeds meer mensen zich bewust van de uitzonderlijke intelligentie van dit skeletloze, zo sterk van ons verschillende dier. ‘Waarschijnlijk het dichtst bij een ontmoeting met een alien dat we zullen komen’, zoals wetenschapsfilosoof Godfrey-Smith het krachtig omschrijft.

Zijn boek vormt, samen met het oudere, bij vlagen briljante Vampyroteuthis Infernalis (1987) van Vilém Flusser, een belangrijke bron voor The Squid Cinema from Hell van filmfilosofen William Brown en David H. Fleming. Hun ondertitel ‘Kinoteuthis Infernalis and the Emergence of Chthulumedia’ verwijst zowel naar Flussers filosofische spiegeling van de mens in de vampierinktvis als naar het ‘Chthulu­ceen’, het ecologisch evenwichtiger alternatief dat cultuurtheoreticus Donna Haraway opperde voor ons huidige, onhoudbare Antropoceen. Maar waar de hoopvolle Haraway nog een h-tje verplaatste, roepen Brown en Fleming ook Lovecrafts monsterlijke Cthulhu zelf aan, als metafoor van de dreigende apocalyps, veroorzaakt door patriarchaal-kapitalistische klimaatverandering.

Arrival

Lichtgevende huid
Tot zover niks nieuws. Interessanter wordt het waar Brown en Fleming de octopus (en andere Cephalopoda) koppelen aan media en met name cinema. Ze halen Godfrey-Smith aan, die de veelkleurige, lichtgevende, als camouflage én communicatiemiddel gebruikte huid van het weekdier beschrijft als ‘een scherm van tien megapixels’ – dat bovendien licht kan waarnemen en dus ook een camera is.

Brown en Fleming zien in de metamorfoserende octopus, met zijn plastische schermhuid, gedecentraliseerde zenuwstelsel en vloeibare omgeving, een metafoor voor de gehele cinema: industrie, bioscoop en kunstvorm. Cinema bekeken als levend organisme dus, een ‘intelligente alien’ genaamd Kinoteuthis Infernalis, die de komst van Cthulhu afwisselend communiceert en camoufleert. Het is een intrigerend uitgangspunt, geïllustreerd met lekker veel films met daadwerkelijk tentakels erin, van The Trail of the Octopus (Duke Worne, 1919) tot het filosofisch vernuftige Arrival (Denis Villeneuve, 2016).

Helaas verdrinkt dit prikkelend posthumanistische concept in de gekmakende onleesbaarheid van hun, naar eigen zeggen, ‘heel rare boek’, dat de rede ziet als onderdeel van het kapitalistisch patriarchaat en daarom werkt met intuïtieve associaties, woordgrapjes, heel veel ‘perhaps’ en een flinke dosis innerlijke tegenstrijdigheden – ruiterlijk toegegeven door de auteurs, die ‘welbewust kiezen voor ambiguïteit en chaos’. De beoogde doorbreking van vastgeroeste denkpatronen blijft grotendeels onzichtbaar achter deze vormeloze hoeveelheid inkt.

De films die Brown en Fleming aanhalen, gebruiken ze bovendien vooral als illustraties van hun eigen opvattingen in plaats van als zelfstandige filosofische betogen. Zoals ze ook een heel hoofdstuk wijden aan het randverschijnsel 4DX-cinema, omdat die multi-sensorische ervaring zo mooi aansluit op hun ideeën over de octopus. Terwijl ze teleurstellend weinig nieuws te melden hebben over internet, VR en interactieve media, die met hun relatief non-hiërarchische, plastische netwerk, grenzeloze onderdompeling en samenvloeiing van media en gebruiker juist zo goed bij hun denkrichting passen. Net als overigens het werk van mediafilosoof David Cronenberg, dat door hen slechts wordt aangestipt.

Demonlover

Tentakelporno
Sterker is het hoofdstuk waarin ze Scarlett Johansson, met verwijzing naar haar vele science­fictionrollen, als case study nemen van de – in ieder geval voor het publiek – digitaal vervagende grenzen tussen mens, acteur, personage en avatar (inclusief deep fakes). En terecht beschouwen ze de digitaal ontketende cameravoering van films als Enter the Void (Gaspar Noé, 2009) en de populariteit van non-lineaire vertellingen als posthumanistische tekenen des tijds, waarin ruimte en tijd vloeibaar worden, alles met alles samenhangt, en de centrale rol van de handelende mens wordt gerelativeerd.

Net als bij seksuele overgave, aldus de auteurs. Ze illustreren de ultieme verstrengeling van mens en mollusk – tentacle porn – gelukkig niet alleen met de gewelddadige Cthulhu-verkrachtingen in Elle (Paul Verhoeven, 2016) en Demonlover (Olivier Assayas, 2002), maar ook met de wederkerige Cthulhu-lust van Possession (Andrzej Żuławski, 1981) en La región salvaje (Amat Escalante, 2016).


The Squid Cinema from Hell: Kinoteuthis Infernalis and the Emergence of Chthulumedia, William Brown en David H. Fleming | 2020, Edinburgh University Press | 328 pagina’s | €33