Western Arabs

Openhartig heethoofd

In de loop van twaalf jaar maakte filmmaker Omar Shargawi deze extreem persoonlijke documentaire, waarin hij aangrijpend openhartig de familiegeschiedenis en zijn eigen agressie onderzoekt.

De openingsscène van Western Arabs is meteen raak. Achter het stuur van zijn auto gezeten vertelt Omar Shargawi, recht in de camera kijkend die op het dashboard staat, hoe hij de dag ervoor zijn jongere broer te hulp probeerde te schieten na een vaag telefoontje dat diens jas en telefoon ergens zijn gevonden. “Ik was bang dat hij in een of andere vechtpartij was beland”, vertelt Shargawi. En dan, verraderlijk terloops: “Dus ik stak een schaar bij me. Voor alle zekerheid. Het liep erop uit dat ik vanmorgen met die schaar mijn broertje stond te bedreigen.”

Welkom in het leven van Omar Shargawi: een leven waarin geweld net zo doodgewoon aanwezig is als de camera, die alles geduldig vastlegt. Over een collage van archiefbeelden vertelt de filmmaker hoe hij en zijn twee broers in Denemarken opgroeien met hun Deense moeder en hun Palestijnse vader, die zelf als kind uit Haifa werd verdreven, later als soldaat in het Midden-Oosten vocht en met zijn oorlogstrauma’s het gezin terroriseert. Door Denen beschouwd als Arabieren, en door de Arabische vrienden van hun vader als Denen, moeten Omar en zijn broers grotendeels op eigen houtje hun identiteit zien te construeren. “Ome Bruce, oom Bronson en oom Clint” worden de rolmodellen; precies het soort archetypische mannen dat ook de testosterongedreven films bevolkt die Omar later zelf gaat regisseren.

Dat hij in zijn Tiger Award-winnende debuut Go with Peace, Jamil (2008) zijn eigen vader castte, legt Shargawi in Western Arabs uit als een poging om hem via de filmdialoog de woorden te ontfutselen die hij zo graag van hem zou willen horen; een surrogaat voor een vader-zoongesprek. Van zijn onhandige en tot mislukken gedoemde poging doet hij, net zo onbevangen openhartig als in die beginscène, verslag; inclusief de frustratie en de geweldsuitbarstingen die daarop volgen. Alleen komen die dit keer ook in beeld.

Ik moest de film twee keer kijken, omdat ik er tijdens de eerste viewing van overtuigd raakte dat Western Arabs zich als documentaire voordeed, maar dat niet was. Dat Omar Shargawi een allegorisch verhaal construeerde over de filmmaker Omar Shargawi, een heethoofd die zichzelf zó niet in de hand heeft dat hij op de set een van zijn acteurs een optater verkoopt. Dit kan niet waar zijn, dacht ik, want als het dat wel is dan laat je het niet filmen, en als het bij toeval toch is gefilmd dan ben je zelf de laatste om het te laten zien. Maar dat is het dus juist met Shargawi: het móet vastgelegd worden, en het móet getoond. Twaalf jaar lang filmde hij en liet hij zich filmen, van Nørrebro tot Haifa, in een obsessief streven om de geschiedenis van die verbrokkelde, op drift geraakte familie te doorgronden. Het is een extreem persoonlijke queeste die, zoals de titel suggereert, ook in een universeler licht te bekijken is, en eraan herinnert dat je de oorlog kunt ontvluchten maar helaas niet bij de grens kunt achterlaten.