THE WINSLOW BOY
Duidelijk articuleren in keurig kostuumdrama
In The Winslow boy stelt David Mamet vragen over eerlijkheid en gerechtigheid. Jeremy Northam zet een overtuigende advocaat neer en Rebecca Pidgeon kruipt in de huid van een screwball-heldin.
Twee jaar nadat Terence Rattigan het geschreven had, werd in 1948 zijn toneelstuk ‘The Winslow boy’ voor het eerst verfilmd. Daarna volgde nog menig film- en televisieadaptatie. Dat ook regisseur David Mamet ervoor koos dit op en top Britse, keurige kostuumdrama te verfilmen, mag opmerkelijk heten. Als scenarioschrijver staat hij vooral bekend om zijn harde aanpak van de Amerikaanse normen en waarden in films als Wag the dog en Glengarry Glen Ross. Van hem verwacht je nu niet direct een film over gerechtigheid en eerlijkheid.
The Winslow boy speelt zich af in het Edwardiaanse Londen, waar Arthur Winslow een rechtzaak aanspant tegen de Kroon. Hij kan het niet verkroppen dat zijn jongste zoon na beschuldiging van diefstal is verwijderd van de marine-academie. Als deze kleine aanklacht uiteindelijk uitgroeit tot een zaak van nationaal belang, heeft dit gevolgen voor het hele gezin Winslow.
Je kunt je afvragen of Mamets versie van Rattigans theaterdrama wel een verfilming kan worden genoemd. De film komt namelijk niet over als een adaptatie van een toneelstuk, maar eerder als een toneelstuk dat per ongeluk in een filmdecor is beland. Dit decor doet qua kostuums, sets en belichting sterk denken aan een BBC- of Merchant/Ivory-productie. Maar dat is dan ook bijna het enige wat nog cinematografisch aandoet.
Screwball-heldinnen
Dat The Winslow boy meer weg heeft van een géfilmd toneelstuk dan van een vérfilmd toneelstuk, heeft vooral te maken met Mamets script. Hij neemt het zeer nauw met Rattigans woorden. Een zo trouw mogelijke weergave van de orginele tekst heeft echter als nadeel dat de elementen die in een toneelstuk het verhaal kunnen verhelderen, in een film juist verwarrend of gekunsteld kunnen overkomen.
Zo lijkt het alsof Mamet eraan twijfelt of het publiek de gang van zaken rond de rechtzaak nog wel begrijpt. Hij laat dan een journaliste opdraven, aan wie Winslow het hele verhaal nog eens haarfijn uitlegt. Op het toneel had zo’n journaliste waarschijnlijk gezorgd voor een duidelijke lijn in de wirwar van dialogen. In de film is haar rol echter totaal overbodig. Trucjes als inzoomen op gelaatsuitdrukkingen, de nadruk leggen op kleine gebaren en het pontificaal in beeld brengen van krantenkoppen, maken dat het publiek het hoe en waarom van het verhaal volkomen begrijpt.
Ook de acteurs lijken zich niet te kunnen ontworstelen aan de toneelachtergrond van The Winslow boy. De teksten worden wel zeer duidelijk gearticuleerd, wat het spel absoluut niet ten goede komt. Een positieve uitzondering hierop is Jeremy Northam, die in zijn rol als verdediger van de Winslow-zaak zich zonder al te veel moeite een weg door het upperclass-Engels baant. Tussen Northams Sir Robert Morton en Winslows suffragette-dochter Catherine (Rebecca Pidgeon) ontstaat een romantische spanning, die doet denken aan een screwball-comedy. In de spitsvondige dialogen kan Pidgeon echter bij lange na niet tippen aan de gevatte en scherpe screwball-heldinnen uit de jaren ’30 en ’40. Als salonfeministe, die het roken in gezelschap van mannen al ziet als een teken van bevrijding van de maatschappelijke etiquette, is ze niet zozeer geestig en intelligent, maar eerder belachelijk overserieus.
Margriet Dijk