The Virgin Suicides
Droom van een voorbije zomer
The Virgin Suicides speelt in de jaren zeventig, gefilmd in tegenlicht dat doet denken aan de romantische shampooreclames van die tijd. De film over de mysterieuze zelfmoord van vijf zusjes gaat dan ook over bitterzoete nostalgie en weet precies de juiste snaar te raken.
Het is een modieuze periode die The Virgin Suicides behandelt. Net iets voorbij midden jaren zeventig. Met zijn buitenmodel rookglazen zonnebrillen, waarmee je ook nu op terrassen gezien kan worden. Met dat ietwat uitwaarts geföhnde slierthaar, waar etalages van moderne kappers mee volhangen. Het maakt de film wat verdacht. Net als de muziek van de hippe Franse band Air, die de film doorspekt, een alarmbel doet afgaan. En, voor de wat seksistischer ingestelden, het feit dat regisseuse Sofia Coppola (dochter van Francis Ford) levensgezel is van clip- en filmregisseur Spike Jonze. Is The Virgin Suicides soms een exponent van trendy retrocultuur?
Eigenlijk wel. Maar dat is ook precies het punt. Want de film gaat over herinnering, sterker nog: de volmaaktheid van de herinnering. Een verhandeling over nostalgie kortom, en een rake en intelligente bovendien.
Magic Man
Die nostalgie wordt niet neergezet als een gevoel dat vroeger alles beter of leuker was, maar als een bitterzoete tantaluskwelling: de wetenschap dat je een voorbije periode nooit meer binnen zal kunnen treden, al bewegen de beelden, geuren en geluiden ervan nog zo levendig en aanlokkelijk voor je geestesoog (en -neus en -oor). Aanlokkelijk, omdat ze een eenheid vormen, een interne logica die het dagelijks leven van hier en nu lijkt te ontberen. Maar die logica is uiteraard slechts schijn, want zodra je dieper op de voorbije gebeurtenissen ingaat lost de samenhang op, zo ongeveer alsof je naar je eigen spiegelbeeld in het water kijkt en er vervolgens, met alle rimpels van dien, je hand in steekt.
En zo gaat het ook met degene die in voice-over het verhaal vertelt (naar de gelijknamige roman van Jeffrey Eugenides). Hij verwoordt de gedachten van de buurjongens van de vijf tienerzusjes die zelfmoord pleegden. Die meisjes vertegenwoordigden voor de jongens een sensueel ideaalbeeld en zijn voor de verteller de verpersoonlijking van zijn ideaalgevoel over de onschuld van zijn eigen jeugd. Maar hoe verder de film vordert, hoe meer het prachtige beeld in losse puzzelstukjes uit elkaar valt. Want de vraag die zich – vanzelfsprekend – opdringt, namelijk waarom die vijf zusjes zelfmoord pleegden, wordt categorisch onbeantwoord gelaten. Net zoals de jonge blondines destijds voor de jongens een raadsel bleven, kan de verteller er ook terugkijkend de vinger niet achter krijgen.
Werkt intensief terugkijken op een periode dus onttakelend, het omgekeerde, fabriceren van herinneringen, is juist een proces van ordenen. Coppola zoomt terecht in op veelzeggende details die dit fabriceren van herinnering laten zien. Nadat de eerste van de zusjes bijvoorbeeld zelfmoord heeft gepleegd door zich op de punten van een hek te storten, laten de ouders het hek verwijderen – zo worden onaangenaamheden uitgevlakt. En wanneer de droomjongen van de school wordt geïntroduceerd, lopend door de gangen van de school, horen we het nummer ‘Magic Man’ van (toen nog) symforockgroep Heart. Heel voorstelbaar dat een van de meisjes bij dat nummer steeds aan die jongen moest denken, maar in het echt vielen zijn loopje en de muziek natuurlijk nooit samen. In een herinnering gebeurt zoiets wel. En zo ontstaan dus die mooie afgeronde bubbels, die uiteenspatten zodra je ze probeert binnen te treden.
Lange sportsokken
Nostalgie als spanningsveld tussen eenduidigheid en verwarring – het wordt door Coppola met zorgvuldigheid weergegeven. Het helpt natuurlijk dat (pakweg) 1976 pop-cultureel gezien geen eenduidig jaar was. Het zat ergens tussen voorbije hippierock en -funk en de nog op stapel staande wereldwijde doorbraak van disco in. Ook de bijbehorende mode was niet zo overduidelijk en excessief als de voorafgaande en daaropvolgende periodes.
Maar Coppola laat zich bovendien niet verleiden tot de gebruikelijke verdikking die veel andere films over een voorbije periode aankleeft: geen ellenlange parade van discohits (Studio 54, 1998), noch een wild feest van overspannen modedetails (The Doors, 1991). Coppola (die zelf ooit, veelzeggend genoeg, kledingontwerp deed voor de vergeten komedie The Spirit of ’76, 1990) springt juist subtiel om met kleding en art direction en presenteert het tijdvak zoals het precies moet zijn geweest: spaarzame uitingen van wat toen net in de mode raakte (lange sportsokken) gelardeerd met talloze overblijfselen van toen al voorbije modeverschijnselen (het minder hippe ouderlijk huis van de vijf zusjes).
De belichting is al even raak. Het vele tegenlicht doet denken aan de romantische shampooreclames van die tijd (goudblonde halo’s om elk meisje), maar zorgt ook voor ietwat vlakke pastelkleuren – zoals je eigen herinnering, die door het terugkijken naar oude Super-8-familiefilmpjes van kleur is verschoten. Samen met het vloeiende camerawerk en de warm zoemende synthesizerklanken van Air laat de film zich zo aanzien als de droom van een voorbije zomer.
Het is uiteraard heel wel mogelijk dat de film die er nu zo lekker uitziet over een paar jaar bederft, omdat de uiterste houdbaarheidsdatum van zijn eigen hipheid verstreken is. Maar wat er hoe dan ook overblijft is de herinnering aan een film die in de nazomer van 2000 exact de juiste snaar wist te raken.