The Other Side of Hope

Aki Kaurismäki's verschoppelingen

The Other Side of Hope past net als eigenlijk alle films van Aki Kaurismäki in wat wel een ‘cinema van verwerping’ wordt genoemd, waarin personages breken met het verleden en zichzelf al dan niet gedwongen buiten de samenleving plaatsen.

In Aki Kaurismäki’s The Other Side of Hope belandt een Syrische vluchteling in Helsinki. Niet omdat hij daar naartoe wilde, het is simpelweg het einddoel van het schip waar hij zich op verschanst had. In Helsinki ontmoet hij vervolgens mensen die hem goed doen en mensen die hem kwaad doen. Hij krijgt werk van een man die aan het begin van de film z’n vrouw verlaat, geld verdient tijdens een pokeravond en een nieuw leven begint als uitbater van een restaurant. Op straat wordt hij mishandeld door boze witte mannen.

The Other Side of Hope zou na Le Havre (2011) de tweede film zijn uit Kaurismäki’s zogenaamde havenstadtrilogie. Net als Le Havre is het een verhaal over een vluchteling die in West-Europa belandt, een film die ook al naadloos paste in Kaurismäki’s cinema van verschoppelingen, waarin mensen aan de randen van de samenleving of zelfs buiten de samenleving leven, zonder daar te willen terugkeren. Anders misschien dan in Le Havre, waarin een oude man de zorg voor een jonge vluchteling op zich neemt, is de vluchteling in The Other Side of Hope niet iemand die hulp wil of vraagt of nodig lijkt te hebben. Hij wil slechts zijn. Niet meer en niet minder.

Aan de andere kant van hoop heerst in Kaurismaki’s films niet de wanhoop, maar wat je een radicale autonomie zou kunnen noemen, van mensen die niks meer te verliezen hebben. Ze hebben de bodem bereikt, ze staan buiten de eindeloze cyclus van werk en consumeren en ze hangen niet langer de middenklassewaarden aan die daarbij horen. Ze zijn, in zekere zin, bevrijd. Dit is ground zero. Niet een plek van verwoesting maar een plek waar het puin geruimd is, waar het bestaan is teruggebracht tot de essentie, waar het draait om zijn en niet langer om worden.

Vrijheid
Kaurismaki’s films passen volgens filosoof en filmwetenschapper Thomas Elsaesser in een tendens die sinds ruwweg 1990 in (voornamelijk maar niet alleen) de Europese film te zien is en die hij tijdens een lezing op het International Film Festival Rotterdam een cinema of abjection noemde, wat we maar even vertalen als een cinema van verwerping. Elsaesser typeerde die films als volgt: een uitgebeend narratief, een focus op de personages die niet om onze sympathie vragen, aandacht voor de materialiteit van objecten, aandacht voor de ruimte waar de personages zich in bewegen en vooral ook de weigering van de personages om als slachtoffer te worden gezien.

Hun verleden en toekomst doen er niet meer toe. Kaurismäki laat Khaled na zijn aankomst in Helsinki met een vette knipoog symbolisch herboren worden. Hij staat op uit een zwarte massa steenkool, de amorfe zwarte massa waar vluchtelingen volgens veel Europeanen toe behoren, en schudt het verleden van zich af. Khaled is net zo emotieloos als alle andere personages van Kaurismäki, die niet alleen buiten de economische cyclus van werken en consumeren lijken te staan maar ook buiten de emotionele (of melodramatische cyclus) van blijdschap en verdriet. Zelfs buiten de traditionele cyclus van goed voor jezelf zorgen zodat je langer leeft. Niet dat ze hun eigen sterfelijkheid ontkennen, het interesseert ze gewoon niet.

Je zou kunnen redeneren dat het juist die vrijheid is die hen voor sommigen bedreigend maakt. Maar precies het geweld waarmee abjecte personages worden verstoten (wat ook een aardige vertaling is van abjection) laat zien hoe bang men is om door de ander aangeraakt of wie weet besmet te worden. Juist het feit dat Kaurismäki’s personages alles verloren hebben, ziet Elsaesser als een bron van kracht. Juist het feit dat ze de bodem hebben bereikt, betekent dat ze vaste grond onder de voeten hebben. En precies daar maken ze weer verbinding met anderen. Khaled krijgt in het asielcentrum hulp van een Iraakse vluchteling en op straat van zwervers die hem te hulp schieten wanneer hij mishandeld wordt door drie skinheads van het Finnish Liberation Army. Maar het zijn niet alleen de armen en verstotenen. De restauranteigenaar in The Other Side of Hope – Wikström, het tweede hoofdpersonage in de film – begint ook opnieuw, zonder verleden. Weliswaar vanuit een vrijere en veiligere positie dan Khaled, maar ook hij laat alles achter zich – behalve de schitterende retrobolide waarmee hij door Helsinki glijdt – en laat via het pokerspel de toekomst over aan het toeval. Die vrijheid deelt hij met Khaled. Die wezenlijke identificatie met en herkenning van de ander maakt dat hij Khaled een baan in het restaurant geeft.

Theater
Elsaesser noemt de personages in de cinema van verwerping katalysatoren die een uitweg bieden uit de morele impasse van het westers humanisme. Daarin is het niet mogelijk gebleken om één groep met gedeelde waarden te vormen en iedereen erbij te laten horen. Er is teveel verzet, teveel angst, te weinig bereidheid om zich in de ander te verdiepen. In de cinema van verwerping, en het lijkt erop dat Kaurismäki dit intuïtief al tientallen jaren met z’n films laat zien, wordt uitsluiting en verwerping beantwoord met een nieuwe, basale verwantschap tussen mensen die zich al dan niet noodgedwongen buiten de traditionele samenleving plaatsen.

Wat zich precies aan de andere kant van hoop bevindt, weten we niet. Wat een samenleving is, wat samenleven is, wat inclusiviteit en exclusiviteit betekenen, zal permanent kritisch bekeken en bevraagd moeten worden. Dat is noodzakelijk. Kijk maar naar wat er de afgelopen weken met Turkse Nederlanders gebeurde, die door Nederlands en Turks politiek theater niet meer wisten waar ze het zoeken moeten. Maar gelukkig is er hoop.