The French Dispatch

Veel Andersonner wordt het niet

The French Dispatch

Waarom zag in Cannes niemand een Gouden Palm-kandidaat in Wes Andersons superieure nieuwe film? Komedie, animatie, strips en stijl boven inhoud: Anderson houdt nu eenmaal van kunstvormen die minder serieus worden genomen.

Van de vijf beste films die ik dit jaar in Cannes zag – Wes Andersons The French Dispatch, Apichatpong Weerasethakuls Memoria, Ryūsuke Hamaguchi’s Drive My Car, Kirill Serebrennikovs Petrov’s Flu en Julia Ducournau’s Gouden Palm-winnaar Titanewerd Andersons film door critici het minst bediscussieerd. Niet dat ’ie slecht werd gevonden, zeker niet, maar gewoon: weer een prima Anderson. Hij werd niet vergeleken met die andere, ‘serieuze’ films en niemand zag er een kandidaat in voor de Gouden Palm.

Waarom niet? Een paar suggesties. Anderson (Moonrise Kingdom, 2012; The Grand Budapest Hotel, 2014) maakt komedies en gebruikt animatie – een genre en een medium die altijd minder serieus worden genomen. Plus, Anderson heeft een heel herkenbare stijl. Als dit zijn debuutfilm was geweest, was het publiek van verbijstering achterover geklapt. Maar omdat de stijl bekend is, denken critici (en juryleden) toch: meer van hetzelfde.

Als in de schilderkunst ook zo gedacht werd, was Picasso niet ver gekomen. En trouwens: ook bij Picasso ging stijl meestal boven inhoud. L’art pour l’art wordt in die kunstwereld geaccepteerd. De meeste filmcritici eisen echter een strakke spanningsboog. Anderson geeft daar weinig om en The French Dispatch is bovendien een omnibusfilm: hij gaat over een New Yorker-achtig Amerikaans tijdschrift in het Franse stadje Ennui-sur-Blasé, waarvan de artikelen de aanleiding vormen voor de afzonderlijke episodes. Dramatisch gezien los zand dus. De meeste recensies, ook positieve, zien dat als een zwakte. Maar het vergroot Andersons stilistische vrijheid – en omdat bij hem stijl boven alles gaat is het dus juist een kracht: L’Anderson pour l’Anderson.

Stripverhalen
Andersons onmiskenbare stijl doet met z’n kaders binnen kaders, platte perspectieven (ook wel: planimetric composition), nadrukkelijke kleurenpaletten, karikaturale personages, beschrijvende voice-overs, puntige dialogen en tussenteksten sterk denken aan stripverhalen – nog zo’n ondergewaardeerd medium. Zie in The French Dispatch niet alleen de geweldige New Yorker-eske cover en karikaturen, maar ook de erg grappige geanimeerde achtervolgingsscène, getekend in de klare lijn van Europese strips als Blake en Mortimer. Die animatie werd geproduceerd in het Franse stadje Angoulême, waar nota bene jaarlijks een stripfestival plaatsvindt dat geldt als het Cannes van het beeldverhaal. Een stripfestival waarvoor Anderson – die Angoulême ook gebruikte voor de buitenopnames – de productie zelfs twee weken pauzeerde.

Natuurlijk heeft auteur Anderson ook inhoudelijke thema’s, zoals de gemankeerde families vol excentriekelingen – in The French Dispatch vormt de overleden hoofdredacteur (Bill Murray) de vaderfiguur die met zijn wegvallen het einde inluidt van het tijdschrift en de journalistieke familie die hij bijeenbracht. Maar bij Anderson hoef je daar niets achter te zoeken. Het is geen metafoor voor wegkwijnende Amerikaanse interesse in Frankrijk of een speldenprik naar het einde van het patriarchaat. De werkelijkheid interesseert Anderson überhaupt nauwelijks – zijn liefde geldt de media, van tijdschrift tot cinema. Daaruit put hij het ruwe materiaal voor zijn liefdevolle satire van geromantiseerde Franse clichés. En waar zijn in Japan gesitueerde Isle of Dogs (2018) nog blijk gaf van culturele ongevoeligheden (zoals een ontploffing die als grapje eindigt in een paddenstoelwolk), is hij als Parijse expat dit keer op vertrouwder terrein.

Pauzeknop
Het leidt tot een heerlijke overdaad aan grappen en vondsten, in tekst en design. De neiging is groot om hier een opsomming te geven (ik noem een chef Nescaffier, een Café le Sans Blague), maar er is geen beginnen aan. Het is te veel. Met volgens Anderson zelf verwijzingen naar “Godard, Vigo, Truffaut, Tati, Clouzot, Duvivier, Jacques Becker”, met ontelbare shots die ingelijst aan de muur kunnen en een cast waarmee andere filmmakers zes films zouden vullen is het ‘drinken uit een brandslang’, zoals een collega het omschreef. De trailer geeft een aardige indruk (met op 2:08 het indrukwekkendste rijtje bijrolspelers van 2021), ook met z’n hoge tempo, waardoor je net als in de film van alles mist.

Is dat erg? Neuh. Naar aanleiding van online versies van filmfestivals besprak ik in de Filmkrant welke films echt op het grote doek horen en welke net zo goed of beter thuis gekeken kunnen worden. The French Dispatch behoort tot een derde categorie: bedoeld voor bios én thuisbios. Een tweetrapsfilm. Z’n geperfectioneerde beeldcomposities horen in de bioscoop. Daarna kun je thuis elk overvol beeld, elke doorsnede van huis of vliegtuig, elke miniatuur, boekenkast en opengevouwen krant met de pauzeknop bestuderen. Wie wil er klagen over zo’n cinematografisch cornucopia?

Is het Wes Andersons beste film? Misschien wel. The French Dispatch is bovenal heel erg Anderson. Veel Andersonner wordt het niet. Gouden Palm? Had gekund.