Publieke werken
Hoogmoed is van alle tijden
Zelfoverschatting voert twee neven naar de ondergang in de verfilming van Thomas Rosenbooms historische roman Publieke werken.
Amsterdam 1888. Het Centraal Station is in aanbouw en staat in de steigers. Het oogt verbluffend realistisch. Alsof de makers van Publieke werken ergens oude kleuropnamen van de bouw van het station vandaan hebben gehaald, wat niet kan omdat het medium nog niet was uitgevonden. Leve de digitalisering, want daardoor stapt de kijker in Publieke werken moeiteloos de negentiende eeuw binnen.
Daar treft hij in Amsterdam vioolbouwer Walter Vedder aan (Gijs Scholten van Aschat), die zich rijk rekent als zijn huisje tegenover het Centraal Station op de plek blijkt te staan waar het Victoria Hotel gebouwd gaat worden. De man komt met een absurd hoge vraagprijs, maar weet zeker dat de hotelbouwers uiteindelijk over de brug zullen komen. Als hij aan zijn neef Chris Anijs (prachtrol van Jacob Derwig), een apotheker in Hoogeveen, suggereert dat hij het geld al heeft, stelt deze voor om het te lenen aan straatarme Drentse turfstekers die naar Amerika willen emigreren. Zo slaan ze twee vliegen in één klap: het geld dient een mooi sociaal doel, maar het idee is ook financieel aantrekkelijk, omdat de turfstekers de leningen met rente zullen terugbetalen. Klein probleem: Vedder heeft het geld nog niet. Ander probleem: Anijs speelt doktertje. Hij pleegt medische ingrepen waartoe hij niet bevoegd is en waarvan hij geen verstand heeft. Natuurlijk gaat het gruwelijk mis, want dat gaat het altijd met Thomas Rosenbooms personages.
Schuldenlast
Publieke werken gaat over twee mannen die uit een mengeling van sociaal gevoel en het verlangen om mee te spelen met de elite de realiteit uit het oog verliezen. Geobsedeerd door sociale status en prestige stappen ze blind in valkuilen. Wie Thomas Rosenbooms roman heeft gelezen, weet dat de schrijver geen genade voor ze heeft. Dat scenarist Frank Ketelaar en regisseur Joram Lürsen minder hardvochtig zijn, is nobel, maar jammer. Want ze bezorgen een van de neven daardoor een ongeloofwaardig einde. Maar er valt ook veel goeds over Publieke werken te zeggen. Het negentiende-eeuwse Amsterdam en het Drentse platteland komen prachtig tot leven, al ogen sommige van de in plaggenhutten levende armoedzaaiers, zoals een schattig jongetje met blonde krullen, nogal weldoorvoed. Dat de personages in modern Nederlands praten en niet in Rosenbooms archaïsche taal is begrijpelijk want daardoor stapt de kijker makkelijker het drama in.
Doordat de makers de overvolle roman moesten uitbenen krijgt het sociologische aspect minder aandacht. Dat de twee neven voor alle dromers staan die kansen dachten te grijpen tijdens de economische boom aan het einde van de negentiende eeuw, mag de kijker zelf concluderen. Het is niet moeilijk om eigentijdse versies van Vedder en Anijs te vinden: mannen die tien jaar geleden net voor de financiële crisis met geleend geld gingen beleggen in de rotsvaste overtuiging dat ze rijk zouden worden. Mannen die nu een loden schuldenlast met zich meedragen. Publieke werken is een eeuwig actuele film.