Nine Days

Beschermengel op zoek naar bezieling

Nine Days

Edson Oda verbeeldt even fantasierijk als aards het ‘hiervoormaals’, waar beschermengel Will zielen selecteert die een leven op aarde verdienen, in deze zeldzaam oorspronkelijke indie.

Zou het een weerslag zijn van de schijnbaar grenzeloze nostalgie die Hollywood in zijn greep heeft, het Grote Terugkijken van de prequels en requels en fanservice-blockbusters, dat kort na elkaar twee films uitkwamen die zich (deels) afspelen in het ‘hiervoormaals’?

Of nu ja, kort na elkaar: voor de Nederlandse kijker zit er ruim een jaar tussen de Pixar-animatiefilm Soul en Nine Days, de succesvolle indie van Edson Oda (beste scenario op Sundance 2020). Maar dat is vooral aan corona te danken – de films werden min of meer tegelijk gemaakt.

In Soul werd het bestaan vóór het aardse leven geschetst als een zacht heuvellandschap in pasteltinten, waar ongeboren zielen als vormeloze blobjes wachten op de vonk die hen tot leven wekt. Het landschap van Nine Days is weliswaar minder uitnodigend – een eenzaam huisje omgeven door een dorre zandvlakte – maar zeker niet minder intrigerend. En ook hier is het wachten op een vonk, al is het in Nine Days vooral de “opzichter” van de zielen die zelf bezieling ontbeert.

Deze Will (Winston Duke) houdt als een soort beschermengel-op-afstand toezicht op enkele tientallen mensenlevens, die hij gadeslaat op een indrukwekkende collectie ouderwetse beeldbuistelevisies. Als uitgerekend zijn favoriet, een jonge violiste, plotseling en op raadselachtige wijze overlijdt, raakt Will op drift: hoe kan het dat hij dit niet aan zag komen? Ondertussen is het ook zijn taak om, bijgestaan door collega Kyo (Benedict Wong), een nieuwe ziel te selecteren uit negen kandidaten. Dat proces zal, voor de ziel die de eindstreep haalt, negen dagen beslaan. De kandidaten zijn doelbewust archetypes: de tere creatieveling (David Rysdahl); de romanticus (Arianna Ortiz); de leve-de-lol-kerel (Tony Hale); de ruwe bolster (Bill Skarsgård); de vrije geest (Zazie Beetz).

Nine Days is een film vol indrukwekkende beelden, van die kamer vol tv-toestellen tot de momenten die Will voor de zielen die de selectie niet halen ensceneert. Daarin recreëert hij, als goedmakertje voor het feit dat ze zelf nooit van het leven zullen proeven, één favoriet moment voor ze uit de levens die zij gadesloegen op die tv-schermen. Nine Days is ook een film vol grote ideeën, gefaciliteerd door een unieke setting – zo omslachtig als het voor mij is om die op papier recht te doen, zo intuïtief weet Oda de wetten ervan visueel over te brengen in het eerste uur van de film.

Dat eerste uur is zó heerlijk raadselachtig, dat de duidelijkheid die de tweede helft van de film onvermijdelijk geeft – over de achtergrond van Will, en over de keuze die hij moet maken – eigenlijk alleen maar tegen kan vallen. Dat doet het ook – een beetje. Maar ook in die iets-te-keurige ontknoping blijft Oda slimme en dwarse keuzes maken.

De regisseur zelf noemt expliciet Hirokazu Kore-eda’s After Life (1998) als één van zijn inspiratiebronnen, en die invloed is overduidelijk, zowel in vormgeving als gemoed. Dat Oda als debutant (na een reeks gevierde kortfilms en videoclips) zelfs maar in de buurt van dat bescheiden meesterwerk weet te komen, is op zichzelf al opzienbarend. En in de context van de hedendaagse Amerikaanse cinema is dit tegelijkertijd hyperintellectuele en emotioneel geladen kleinood ronduit een wonder.