Little Man, Time and the Troubadour

Zwerftocht door smeltkroes Abchazië

Tussen een zonovergoten palmenstrand en ruïnes met kogelgaten verzamelt een kunstenaar verhalen, dromen en herinneringen. Wat is een land, wat is thuis, vraagt hij zich af.

Wat heeft de oorlog in Oekraïne te maken met een eenmanspoppentheater dat door Abchazië trekt? Niets, of toch heel veel? De associatie dringt zich in ieder geval onweerstaanbaar op bij het kijken van Little Man, Time and the Troubadour. Abchazië is het westelijk deel van Georgië, de facto onafhankelijk maar door weinig landen als zodanig erkend. Daar brak begin jaren negentig, en opnieuw in 2008, ook een oorlog uit waar Rusland zich in roerde.

De troubadour uit de titel van Ineke Smits’ verbeeldingsrijke documentaire roadmovie is de in Abchazië geboren kunstenaar Sipa Labakhua, die op de fiets met zijn marionettentheater het land doorkruist. Hij ontwikkelde de voorstelling samen met Smits (De vliegenierster van Kazbek,2010; Stand by Your President, 2014). Het is gebaseerd op de lotgevallen van zijn vader, de kleine man uit de titel: een politicus vol idealen die met zijn gezin moest vluchten naar Moskou, maar daar niet kon aarden. Ook Sipa is teruggekeerd en gebruikt nu zijn surrealistisch ogend marionettenspel, waar hij oude familiefoto’s in verwerkt, als aanzet tot openhartige gesprekken waarin hij zijn zorgen deel met zijn publiek. “Meestal houden mensen hun mening voor zich,” meent een bezoeker, “maar hier kan je vrijuit spreken.”

Je ziet zo als het ware de film ontstaan, want aansluitend aan de voorstellingen zijn er ontmoetingen met allerlei inwoners van de streek. Van vrouwen die zich herinneren dat het vroeger niets uitmaakte of je Abchaziër, Georgiër of Armeniër was, tot een nieuwkomer die hier pijn en stagnatie ziet. Er is nationalisme en onbegrip daarover, een hippie-achtig Russisch stel is hier gelukkig en een gevluchte Syrische schrijver tekent op een muur een ontroerend mooie kinderfantasie. Een ander poëtisch accent is het levenslustige spektakel met dansers in een onttakeld gebouw. Het is duidelijk dat Smits (die was getrouwd met de in 1997 overleden Georgische filmmaker Tato Kotetishvili) vertrouwd is met deze regio.

Die persoonlijke verhalen gaan nauwelijks over politiek. Het is geen film over mensen die oorlog voerden, maar over hen die het overkwam. En over je thuisvoelen. Het uitstapje van Labakhua naar de Georgische hoofdstad Tbilisi is misschien een wat overbodige zijsprong, maar meestal werkt Smits’ creatieve en spontane aanpak heel goed. Het schitterend vormgegeven marionettenverhaal (het doet denken aan het werk van de Tsjechische animatiemeester Svankmajer) fungeert als een parabel op de achtergrond. Door de kracht van verbeelding aan te stippen krijgt zo’n verzameling gesprekken een rijker accent. Ook zang ontbreekt niet, zoals in de meeste van Smits’ films. Het is een film die geen conclusies trekt, maar aanzet tot zinnige bespiegelingen. “Kijk, we praten, we gaan vooruit”, constateert iemand in Labakhua’s publiek. En waar zal onze troubadour zijn thuis vinden?