Huda’s Salon

Het verraad van de kapster

Huda’s Salon

In de vernuftig geschreven thriller Huda’s Salon komen twee Palestijnse vrouwen in de mangel tussen de Israëlische geheime dienst en conservatieve elementen in hun eigen omgeving.

Wie zonder voorkennis naar Huda’s Salon gaat, zou de eerste minuten zomaar kunnen denken in een soapachtig melodrama te zijn beland. Nadat enkele openingstitels ons plaatsen in de Palestijnse stad Bethlehem op de Westelijke Jordaanoever, sinds 1967 onder Israëlische bezetting en vanaf 2002 volledig ommuurd, volgen we de jonge huisvrouw Reem (Maisa Abd Elhadi) bij een bezoek aan de kapsalon. Ze babbelt wat met eigenares Huda (Manal Awad) en pruttelt tegen haar pasgeboren kind terwijl haar haren gewassen en geknipt worden.

Maar dan zakt Reem plotseling onderuit, buiten bewustzijn, en wordt de negende speelfilm van regisseur Hany Abu-Assad alsnog een thriller. Huda blijkt te werken voor de Israëlische geheime dienst. De bewusteloze Reem wordt naar een achterkamertje gesleept, uitgekleed en gefotografeerd met een eveneens naakte man. Als ze weer bijkomt, wordt ze met die beelden gechanteerd: óf ze doet vanaf nu wat de bezetter haar opdraagt óf de foto’s gaan naar haar echtgenoot en familie. Het is een praktijk die Abu-Assad uit de werkelijkheid haalde, al zijn de personages fictioneel.

De ogenschijnlijk onschuldige gesprekjes tussen Huda en Reem – over hoe klakkeloos we onszelf blootgeven op sociale media, of over het juk van jaloerse echtgenoten – blijken gaandeweg de film alsnog relevant in Abu-Assads vernuftige scenario. Dat komt op gang wanneer Huda door het Palestijnse verzet wordt opgepakt, nadat een ander slachtoffer zelfmoord pleegde en haar in een afscheidsbrief aanwees als collaborateur. De film wisselt af tussen het perspectief van Reem, die alles op alles zet om te zorgen dat de van haar gemaakte foto’s niet naar buiten komen, en dat van Huda, die haar hachje probeert te redden tijdens een ondervraging door vrijheidsstrijder Hasan (Ali Suliman).

Slim spiegelt Abu-Assad die twee verhalen aan elkaar – de in het nauw gedreven Reem is in feite een jongere versie van Huda, die begint als dader maar uiteindelijk even goed slachtoffer blijkt. Beide vrouwen hebben het niet alleen te stellen met de Israëlische geheime dienst, maar ook met de meer conservatieve elementen in hun eigen maatschappij. Het is vooral die maatschappelijke zelfkritiek die verrast in het verder zeer vakkundige maar weinig vernieuwende Huda’s Salon. Zoals een personage het in de film zegt: “Een samenleving die zichzelf intoomt, heeft geen onderdrukker nodig.”