Fight Club
Zweten, bloeden, klaarkomen
Nog voordat iemand ook maar een beeld van Fight Club had gezien, werd de nieuwste film van David Fincher (Se7en, The Game) al uitgeroepen tot een van de controversieelste films van het jaar. En terecht. Maar niet om de vele vechtpartijen die de criticasters erin tegenstaan. Fight Club geeft een briljante analyse van onze consumptiemaatschappij en maakt een einde aan de mythe van de mannelijke superheld. Au!
Bijna niemand heeft het meer over het millenniumprobleem. Het gaat nog steeds goed met de economie, de buren hebben hun vijfde vliegvakantie voor dit jaar geboekt, de aandelen staan er lekker bij, evenals de herfstasters in de tuin. Soms probeer ik me nog wel eens voor te stellen welk rampenscenario er op 1 januari aanstaande in werking kan treden. Hoe het zal zijn om opeens zonder water, gas, elektriciteit en vastgeroeste patronen te komen zitten. Hoe ik al binnen een paar dagen door mijn noodvoorraad ingeblikte tomaten heen zal zijn. En wat ik dan met al die chique flesjes olijf- (1e persing), walnoot-, sesam-, zonnebloem- en saffloerolie moet.
Ach, het kan allemaal nog veel eenvoudiger. Stel je maar eens voor wat er voor een chaos zal ontstaan als op een dag alle creditcardmaatschappijen worden opgeblazen.
Serviesgoed
In zijn derde film sinds hij met Se7en de toeschouwer sprakeloos achterliet, heeft David Fincher de creditcard tot icoon van onze Westerse consumptiemaatschappij verheven. Het is de sleutel tot 24 uur per dag ongelimiteerd consumeren, dwars door alle tijdszones en monetaire unies heen. Welkom in The Microsoft Galaxy. Welkom op Planet Starbucks. We amuseren ons rot en consumeren ons suf. "Ik hield ervan om door postordercatalogi te bladeren en me af te vragen welk set serviesgoed het beste bij mijn persoonlijkheid paste", vraagt de hoofdpersoon en verteller van Fight Club (gespeeld door Edward Norton), zich af.
quot;Was hilft da Freiheit? Es ist nicht bequem. Nur wer im Wohlstand lebt, lebt angenehm", zong toneelschrijver Bertolt Brecht al in 1928 met zijn allergemeenste stemmetje in Die Dreigroschenoper. Maar wie heeft ons eigenlijk gezegd dat de vrijheid comfortabel moet zijn en het leven aangenaam? Het veilige en knusse leventje van onze hoofdpersoon is dat uiteindelijk ook niet. Zijn state-of-the-art design appartement komt hem steeds meer als een gevangenis voor, zijn negen-tot-vijf-baantje als schade-expert is een steriele, risicoloze rekensom waarin kosten tegen baten worden afgewogen. En eigenlijk heeft hij al heel lang niets meer gevoeld. Hij slaapt niet meer en zoals alle mensen die aan slapeloosheid lijden, is hij daarom ook nooit meer wakker. Zijn leven tikt voorbij.
I’m in pain
Tot zover is Fight Club, gebaseerd op het gelijknamige cultboek van Chuck Palahniuk, een briljante en bij vlagen komische analyse van onze gezapige consumptiemaatschappij, waarin Fincher Norton met behulp van spectaculaire computeranimaties door een IKEA-catalogus laat wandelen en de toeschouwer op point-of-view-shots van de piepschuim koffiebekers in een afvalbak trakteert. "The things you own end up owning you", beweren Palahniuk/Fincher/Norton als high-tech erfgenamen van het antimaterialistische hippie-ideaal. Het mag dus geen verrassing zijn dat de materiële wereld onze held geen troost biedt en dat zijn huisarts hem niet dat enkeltje ontsnapping met behulp van psychofarmaceutica biedt. "But I’m in pain", probeert hij nog. "Ga maar naar een zelfhulpgroep voor mannen met zaadbalkanker, dan zie je vanzelf wat pijn is", adviseert de arts. En zo raakt Norton verslaafd aan praatgroepen, waar hij als een ingebeelde zieke weer leert huilen en slapen. Maar dit gesublimeerde escapisme wordt al snel verstoord door een vrouw (Helena Bonham Carter). Een vervelende, ranzige, lastige, eigengereide vrouw. Dat is althans hoe wij haar te zien krijgen, want voor onze hoofdpersoon betekent zij het zoveelste obstakel in zijn pas hervonden rust.
Op dit punt in de film heeft Fincher ons al talloze rondjes laten draaien in een op hol geslagen achtbaan van satire, maatschappijkritiek, nihilisme, spitsvondige cultuurfilosofie en van-dik-hout-zaagt-men-planken-symboliek. Een van de mannen die Norton in de zelfhulpgroep voor mannen met zaadbalkanker leert kennen is Bob (Meat Loaf), een voormalige bodybuilder die door overmatig testosterongebruik kanker heeft gekregen en nu gecastreerd en met enorme borsten (door de hormoonverandering) door het leven moet. Potsierlijk en aandoenlijk tegelijk. En simplistisch. Want die hele malaise van de huidige maatschappij is hiermee in één klap tot een eenvoudige hormoonkwestie teruggebracht. Willen de die-hard feministen nu de zaal verlaten? Of zijn de dingen toch weer banaler dan wij wensen?
Vuistslag
"Wij zijn een generatie van mannen opgevoed door vrouwen", zegt Norton op het moment dat hij de viriele, onaangepaste, spannende Tyler Durden (Brad Pitt) heeft leren kennen. Want wat die vrouwen met hun nadruk op zachte kanten, kwetsbaarheden en emoties niet lukte, lukt Durden met een enkele goed geplaatste vuistslag. Hij leert Norton weer voelen. Het is goed om te bloeden en te zweten en klaar te komen.
De illegale fight clubs die zij oprichten worden een griezelig succes. Hele meutes jonge mannen vechten en vinden hun waardigheid terug. Ze vechten omdat ze dat willen, niet om zich te verdedigen, niet uit lijfsbehoud, het enige gevaar wat dreigt is dat de ander wint. Ze vechten en ontregelen de maatschappij.
Het zijn deze – hard, maar niet realistisch in beeld gebrachte – gevechten die Fight Club nu al zijn controversiële status hebben bezorgd. Want vechten voor de lol, dat is weer een stapje verder in de reeks van geweldsfilms die het de laatste jaren van censors en fatsoensrakkers te verduren heeft gekregen. En weer wordt de boodschapper onthoofd omdat zijn tijding ons misschien onwelgevallig voorkomt. Weer wordt een film die op geweld reflecteert, verweten dat hij geweld proclameert. Nog afgezien van het feit dat de gevechten, hoe heftig ze ook kunnen overkomen, een metafoor zijn voor de gewelddadige natuur van de mens. Geweld dat onder een dun laagje consumentisme is weggemoffeld. We willen er liever niet aan denken dat al die uitingen van zinloos geweld die we in de straten zien een uiting van onvrede zijn. Dat onze beschaving ons niet in toom kan houden. Dan staat de maatschappij echt aan de rand van een morele afgrond. Want die fight clubs, die zijn er natuurlijk al heel lang, ga maar eens op zaterdag bij het amateurvoetbal kijken. Daar staan dezelfde kantoorklerken als in Fight Club elkaar verrot te schelden en deinzen ze er echt niet voor terug om met gestrekt been op iemand af te komen. Daar is niet eens meer sprake van een éérlijk gevecht.
Tijdens het afgelopen Filmfestival van Venetië, waar Fight Club zijn première beleefde, werd Fincher zelfs voor fascist uitgemaakt. Niet alleen door de vermeende verheerlijking van de dynamiek en de bevrijdende werking van het gevecht, maar ook omdat de vechtersbazen in de film zich organiseren tot een ondergrondse beweging die de ingeslapen maatschappij wakker wil schudden. Zij doen dit bijvoorbeeld door (onschuldig) voorbespeelde videobanden te wissen en (gevaarlijk) een aanslag te beramen op de hoofdkantoren van de creditcardmaatschappijen. En tegenpolen Norton en Pitt manifesteren zich daarbij als hun onbetwiste aanvoerders. Dat de film eigenlijk een betoog tegen het blind navolgen van leiders houdt, ervoor pleit om juist zélf te denken, voelen en willen en de hoofdpersonen zelfs christelijke waarden als nederigheid, matigheid en de andere wang toekeren leert, wordt daarbij gemakzuchtig over het hoofd gezien.
Fight Club dwingt ons voortdurend een balans op te maken van ons leven, daagt de toeschouwer uit niet krampachtig van het wieg tot het graf zijn bestaan te willen controleren en rekent resoluut af met het verlangen naar zekerheid. Is er dan helemaal niets meer zeker? Nee, de enige zekerheid is dat we er weer helemaal alleen voor staan.
Onheilspellend
David Fincher heeft zich nu al drie films lang bewezen als een interessante commentator van onze avondlandse cultuur. Maar in plaats van daar theoretische beschouwingen over te houden, verpakt hij zijn kritiek in onderhoudende speelfilms. Fight Club is bovendien zo’n film waarin we niet alleen op het verhaaltje kunnen vertrouwen, maar waarin speelse combinaties van beeld, geluid, muziek en inventieve visuele effecten ons minstens zo veel duidelijk maken over wat Fincher ons wil vertellen. Het is van evenveel belang dat de film speelt met filmische conventies als subliminal imagery en overnametekens voor de operateur als de filmspoel bijna is afgelopen, als dat aan het einde van de films de wereld instort terwijl Frank Black van de Pixies kreunt: "Where is my mind?" Want inderdaad, u zult zich de eerste minuten na afloop van Fight Club best een beetje verward voelen. Want was dat laatste beeld nou echt een…? Ja? Heb ik dat echt gezien?
Het probleem met Fincher is waarschijnlijk dat hij te intelligent is voor zijn publiek. Se7en, fantastische thriller, maar dat handjevol mensen dat erdoor aan het denken werd gezet over het verval van morele waarden heeft de film niet zijn kassucces bezorgd. Idem dito met The Game, een fascinerende paranoiafilm over het verlangen naar kicks. Maar er is bijna niemand die het onverwachte, gelukkige einde ook maar een beetje onheilspellend vond.
En nu dan Fight Club, weer een film met zo’n onvoorspelbaar einde, dat elk woord wat je er op voorhand over zegt eigenlijk al teveel is, behalve dat iedereen hem in ieder geval twee keer moet gaan zien, omdat dit de enige film is die ik ken die als je de plot kent als een andere film bekeken kan worden. Helena Bonham Carter als de love interest van de beide mannen, die aanvankelijk nogal onsympathiek overkomt, en snel het verwijt kan krijgen een vrouwonvriendelijk personage neer te zetten, blijkt de tweede keer een uiterst geestig en aantrekkelijk wezen. Zowel Brad Pitt (ja Brad Pitt) als Edward Norton leveren een ware krachtsinspanning (en niet alleen fysiek). De persoonseigenschappen die zij laten zien zijn gedurfd, gelaagd, inventief en ambivalent. Hun onvoorwaardelijke vriendschap onderzoekt de verste uithoeken van liefde en haat. En bovendien komen ze gelouterd uit de strijd. Wat wil je nog meer?
Post scriptum
Misschien leven we wel voortdurend in het einde der tijden. Dat heeft als voordeel dat we ook voortdurend aan de vooravond van een nieuwe wereld staan. Fight Club is een van die films van het afgelopen jaar die afrekent met een paar van onze vanzelfsprekendheden – de gezapigheid van de consumptiemaatschappij, de mannelijke superheld – maar die als een sprookje alles weer goed laat komen. Alleen wel op een andere manier dan wij gewend zijn. Misschien is de grote verworvenheid van films die bruggen bouwen tussen onze vastgeroest opvattingen en de manier waarop we die weer soepel genoeg moeten maken om er een nieuw millennium mee in te gaan, dat ze ons leren leven. Of dat nu hardhandig gebeurt zoals in recente Franse films als Seul contre tous en Sombre of met veel zelfspot en fantasie, zoals in Fight Club. Uiteindelijk houden ze ons alleen een spiegeltje voor als we durven kijken.