Doubles vies

Babbelen over boeken

Olivier Assayas schreef een luchtige komedie over de toekomst van het boekenvak. Het verbale spervuur noch de amoureuze stoelendans dienen al te serieus genomen te worden.

Patati patata, luidt het prachtige Franse equivalent voor ons ‘bla bla bla’, en het is het eerste dat me te binnen schoot bij het zien van Assayas’ nieuwe film, Doubles vies. Wat een geklets!

Hoogdravend geklets, dat wel – en streng thematisch afgebakend, want het draait hier allemaal om het uitgeefvak en de wankele toekomst van het papieren boek in tijden van digitalisering. Wie heeft er nog aandacht en geld over voor wat individuele gedachten op papier? Is een doorwrochte literaire zin meer waard dan een tweet?

Voor uitgever Alain en schrijver Léonard zijn dit dagelijkse terugkerende kwesties – Alain (Guillaume Canet, onberispelijk knap en verzorgd à la Macron) moet zijn bedrijf rendabel zien te houden, terwijl Léonard (Vincent Macaigne als smoezelig schrijverscliché) gestaag verder tikt aan een matig verkopend oeuvre van romans waarvoor hij zijn eigen leven plundert, omdat hij nu eenmaal ‘niet anders kan’. Vernederingen van lezers en critici laat hij met zo’n kinderlijke gelatenheid over zich heen komen dat hij onschendbaar lijkt; Macaigne is perfect in zijn rol van koppige schlemiel.

Doubles vies moet het sowieso van z’n acteurs hebben. Nora Hamzawi als Valérie, de praktische, snauwerige vrouw van Léonard, en Juliette Binoche als Alain’s eega Selena completeren het kwartet tobberige veertigers, die affaires aanknopen uit angst voor hun eigen nakende achterhaaldheid. Alain legt het aan met de blondine die zijn uitgeverij het digitale tijdperk in moet loodsen, maar de broek is nog niet gehesen of ze ratelt alweer over ‘les numériques’. Selena is de light-versie van Binoches monumentale rol in Assayas’ Clouds of Sils Maria (2014): ook een actrice die haar trots moet inslikken om aan het werk te blijven.

Ondanks de ernst van een deel van het discours is Doubles vies een vrolijke film, lichtvoetig en neurotisch als Woody Allen op zijn best, met koud en vol Parijs als waardige vervanger van Manhattan. Niet dat de discussie over het geschreven woord niet relevant is; de beste argumenten voor en tegen het in stand houden van analoog, stoffelijk literair erfgoed worden hier rap en spitsvondig uitgeserveerd, alsof Assayas zich tijdens het schrijven zelf een mening probeerde te vormen. Maar het gaat hier vooral om het plezier van het discussiëren zelf, met woorden (‘worst-seller’, ‘feel-bad book’) en uitdrukkingen (‘flow incontinent’ voor de woordenbrij op internet) even smakelijk als de talloze sigaretten, drankjes en delicatessen die de personages met sierlijk wapperende polsen tot zich nemen. Over een paar decennia gaat het weer over een volgende bedreigde traditie. Bovendien, zoals Alain tot slot zelf verrast constateert: die gevreesde modernisering is nooit zo absoluut als haar zeloten het voorstellen.