Daaaaaalí!
Opgeblazen kunsticoon
In zijn twaalfde film maakt Quentin Dupieux vrolijk gehakt van zijn surrealistische voorvader Salvador Dali.
Laat het maar aan Quentin Dupieux (Mandibules, 2020; Fumer fait tousser, 2022) over om de meest on-biografische biopic ooit te maken. Of nou ja, biopic – een portret van kunstenaar Salvador Dalí is Daaaaaalí! bepaald niet. Eerder een deconstructie: van de kunstenaarsbiografie als genre en van het mythologiseren van kunstenaars in het algemeen en absurdist Dalí in het bijzonder.
Waar de gemiddelde kunstenaarsbiopic zichzelf ten doel stelt “voorbij de mythe” te kijken, blaast Dupieux die mythe juist op. Dat doet hij tot zulke overdreven proporties, dat de Dalí in de film een zelfbewuste parodie wordt op het icoon van het surrealisme dat we kennen.
Na dertien speelfilms vol ‘no reason’ in een eigenzinnige mengelmoes van onderbroekenlol en existentiële vertwijfeling, wordt ook Dupieux zelf inmiddels veelal aangeduid als een meestersurrealist. Zo is Daaaaaalí! (zijn twaalfde) wellicht ook een grap over zijn eigen groeiende statuur.
Meteen vanaf de eerste minuut is zonneklaar dat Dupieux zijn onderwerp met een totaal gebrek aan eerbied zal behandelen. In een overduidelijk hedendaagse hotelkamer wacht een overduidelijk hedendaagse journalist met een overduidelijk hedendaagse persmedewerker op een interview met de in 1989 overleden Dalí.
Dat wachten duurt al een poosje. En als het kunsticoon dan eindelijk uit de lift stapt met zijn puntsnorretje, duurt zijn wandeling door de hotelgang ronduit eindeloos. Minutenlang rekt Dupieux het, door telkens heen en weer te snijden tussen de wachtende journalist en de aanstormende Dalí, die ondanks zijn rasse schreden steeds maar een klein beetje verder is gekomen. Even denk je dat dit de héle film zal zijn – en dat voelt als een grap die best eens 77 minuten leuk zou kunnen blijven.
Maar Dupieux heeft meer in petto. Hij steekt vrolijk de draak met de conventies en clichés van de biopic. Neem nu het afnemen van een interview als structurerend element – constant ondergraven, omdat Dalí weigert zich te laten interviewen. Of het feit dat Dupieux Dalí door zes verschillende acteurs laat spelen (vandaar de zes A’s in de titel, meldt de persmap). Onder wie klinkende namen als Edouard Baer, Gilles Lellouche en Pio Marmaï. Niet om Dalí op verschillende leeftijden te tonen, zoals in vele biopics, of om à la I’m Not There (2007) verschillende aspecten van zijn kunstenaarschap uit te lichten. Nee, de zes acteurs zijn hier volkomen inwisselbaar, soms wordt zelfs binnen één scène gewisseld. Ze zijn identiek uitgedost en spreken in hetzelfde belachelijke accent.
Wie hem ook speelt: Dalí is bij Dupieux altijd een aandachtsgeile blaaskaak. Acteurs Alain Chabat en Pierre Niney, die uit het project stapten omdat ze dachten “niets aan de rol toe te kunnen voegen”, hadden die grap duidelijk niet meegekregen.