Curse of the Golden Flower

Iets is rot in dit keizerrijk

Verraad, gif en incest in het Chinese keizerlijk paleis. In de nieuwe film van Zhang Yimou is weer een hoofdrol weggelegd voor zijn in de gratie teruggekeerde muze van weleer Gong Li.

‘Hoe minder zwaarden in de hand, hoe meer zwaarden op de tong’, zou een oud Chinees gezegde kunnen luiden. Curse of the Golden Flower heeft de zwaarden op de tong, waar Hero (2002) en House of Flying Daggers (2004) ze in de hand hadden. Met deze duurste Chinese productie ooit – 45 miljoen dollar – koos regisseur Zhang Yimou voor meer psychologie en minder martial arts.

De film is een Kammerspiel binnen de muren van het keizerlijk paleis. Ergens aan het einde van de Tang-dynastie – tiende eeuw van onze jaartelling – hebben gif, incest, haat en verraad de geesten van de keizerlijke familie zodanig verziekt dat aan de vooravond van het Chrysanten Festival alles tot een enorme uitbarsting komt.

Zhang zette in op Shakespeariaans drama maar daar zijn de dialogen niet scherp genoeg voor. Meer precies is de film een bewerking van het toneelstuk Het onweer van de twintigste-eeuwse toneelschrijver Cao Yu waarin incest uiteindelijk leidt tot de zelfvernietiging van het hele gezin.

En dan is er het beeld. Qua kleur overtreft Zhang al zijn eerdere werk. Overal goud, paars en vuurrood. Doordat Zhang vooral binnen filmde, krijgt de film een claustrofobische atmosfeer en verwordt het interieur tot een verbeelding van de afstand tot de buitenwereld, de tempel die men voor zichzelf heeft opgetrokken, het delirium van de keizerlijke familie.

Big Brother
Voor wie martial arts verwacht, nogmaals, duurt de film te lang. Het gaat hier om de keizerlijke intrige, wie krijgt wie aan z’n kant, wie bloeit, wie wordt onthoofd. Er zit humor in de film, vooral in de overdrijvingen: de enorme overdaad aan kleuren, de toewijding van de mensen om de keizerlijke familie heen, de manier waarop alles voor de familie wordt geregeld en weer schoongemaakt als ze zijn vertrokken, onbedoeld hun tijdelijkheid benadrukkend, of het routinematig schoonmaken na een gigantisch bloedbad – Zhang overtreft hier Tarantino’s hyperbolische restaurantscène in Kill Bill.

Die overdaad – en dat komt niet voort uit een idee van Christelijke zuinigheid maar uit een overtuiging van onze geestelijke beperkingen – moet tot de ondergang leiden. Daarin overtuigt Curse of the Golden Flower. Maar ergens ontbreekt psychologische duiding. Misschien is dat een onredelijke honger naar altijd meer diepgang, maar op een of andere manier ontstaat toch het verlangen naar scherpere dialogen – hoewel er genoeg gif wordt gespuid. Ergens komt een gevoel van herhaling op door te weinig nieuwe dialogen, te weinig verrassingen, een gevoel dat ik naar Big Brother in het keizerlijk paleis keek. Dan blijft alleen het spektakel over. Zhang houdt de balans tussen visuele bombast en chirurgische intriges niet tot het eind in evenwicht. Maar, en dat moet gezegd, alleen een meester kan een verhaal met deze visuele en psychologische bombast met zoveel lichtvoetigheid brengen.