BlacKkKlansman

Onderhuidse woede over het Amerika van nu

Als het niet waargebeurd was, zou je het niet geloven: een zwarte politieagent gaat undercover bij de Ku Klux Klan in Spike Lee’s opruiende en strijdlustige satire BlacKkKlansman.

This joint is based on some fo-real, fo-real shit‘, meldt een openingstitel bij Spike Lee’s BlacKkKlansman. Het kan geen kwaad dat even te benadrukken, want het verhaal, over hoe de zwarte politieagent Ron Stallworth infiltreert in de Ku Klux Klan (KKK), neigt naar het ongeloofwaardige, en Lee leunt in zijn vertelling ervan hard richting satire en farce.

De fo-real shit vond plaats in de late jaren zeventig, en werd tien jaar geleden door Stallworth zelf opgetekend in zijn boek Black Klansman – de extra K en het idiosyncratische hoofdlettergebruik die Lee aan die titel toevoegt spreken boekdelen over zijn uitbundige aanpak. Stallworth (John David Washington, zoon van Denzel) is onlangs aangenomen als de eerste zwarte agent in Colorado – “de Jackie Robinson van de politie in Colorado” – en hij wil hogerop. Hij moet dus initiatief tonen. Via de telefoon weet hij zich binnen te praten bij de lokale afdeling van de KKK, door zijn witte stem op te zetten en bijna karikaturale rassenhaat te spuien. Al snel hangt hij zelfs aan de lijn met David Duke, destijds het opperhoofd van de Klan (in een sterk staaltje anti-typecasting gespeeld door Topher Grace).

Maar als de ingang eenmaal gecreëerd is, begint de lol pas. Ron kan zelf uiteraard niet fysiek undercover, dus gooit hij het op een akkoordje met zijn collega Flip Zimmerman (Adam Driver). Die is Joods, zoals zijn achternaam al signaleert, en benadrukt telkens maar weer tegen zijn collega dat hij niet gelovig is, dus ook dat zal bij de Klan-leden niet lekker vallen.

Shiiiiiiiit
In de openingsbeelden van de film grijpt Lee terug op de filmgeschiedenis, met beelden uit Gone with the Wind (1939). Later in de film kijken de enthousiaste Klan-leden naar hun oerbron, The Birth of a Nation (1915). Die beide films spelen tegen de achtergrond van de Amerikaanse Burgeroorlog, en beide hebben inmiddels een twijfelachtige reputatie – de laatste vanwege zijn ronduit racistische wereldbeeld, de eerste vanwege een meer impliciet goedpraten van Amerika’s slavernijverleden.

Maar vervolgens maakt Lee al snel duidelijk dat het hem er niet om te doen is in het verleden te blijven hangen. In een tweede korte proloog voert hij Alec Baldwin op als een zijn woorden verhaspelende, racistische haatteksten spuiende tv-presentator die verdacht veel trekjes van Trump en zijn trawanten heeft – Baldwin speelde eerder Trump in Saturday Night Live. En wanneer bijrolacteur Isiah Whitlock Jr. even later zijn langgerekte “shiiiiiiiit” ten gehore brengt, het stopwoordje van zijn befaamde personage uit de tv-serie The Wire, is het helemaal duidelijk: Lee gaat anachronismen niet schuwen.

Integendeel. Te pas en te onpas komen in BlacKkKlansman de Trumpismen en newspeak van hedendaagse alt-right en witte-suprematiegroeperingen voorbij, van de greatness van Amerika via verwijzingen naar de Tea Party en politiegeweld tegen zwarte mensen naar het scanderen van America First. In de epiloog van de film, met documentairebeelden van onder meer het recente geweld in Charlottesville, wrijft Lee het er nog maar eens extra in: het strijdlustige BlackKkKlansman gaat niet over 1979, maar over nu.

That motherfucker
Die prikkelende, satirische en boosmakende strijdlust werd op het Filmfestival Cannes afgelopen mei, na een paar dagen van nogal tamme films, met open armen ontvangen. Net als Lee’s persconferentie waarin hij als vanouds geen blad voor de mond nam en Trump consequent aanduidde als “that motherfucker“. Ook de jury onder leiding van actrice Cate Blanchett omarmde de film: zij stuurden Lee naar huis met de Grand Prix, de tweede prijs in de hoofdcompetitie na de Gouden Palm (die naar het Hirokazu Kore-eda’s Shoplifters ging, in vrijwel alle opzichten het tegenovergestelde van BlacKkKlansman).

Niet dat er niets op BlacKkKlansman aan te merken is. Stallworths love interest Patrice (Laura Harrier), het hoofd van de lokale Black Power-beweging, komt er als personage bekaaid vanaf. Lee’s neiging om zoveel mogelijk vormen van onderdrukking op zoveel mogelijk manieren te becommentariëren, neigt af en toe naar chaos. En soms zet hij een stap te ver in zijn absurdisme om de dreiging van de KKK reëel te houden – al zal die grens voor elke kijker ergens anders liggen.

Maar de onderhuidse woede en de tomeloze energie van de film, die bij vlagen is gestileerd als een blaxploitation-film uit de jaren zeventig, houden je de volle twee uur en een kwartier bij de les. Een les die we als maatschappij nog altijd te leren hebben, zoveel is wel duidelijk wanneer Lee zijn film aan het eind opdraagt aan de bij de rellen in Charlottesville omgekomen Heather Hayer – ‘Rest in Power’.