Babylon

Hup, meteen beginnen

Eddy Terstall (1964) lijkt zich te ontpoppen tot de meest productieve regisseur van Nederland. Drie jaar geleden was zijn derde speelfilm Hufters & hofdames een succes, inmiddels heeft hij weer twee nieuwe films afgeleverd: Babylon en het kersverse De boekverfilming. Allebei no budget tussendoortjes, gedraaid in afwachting van de subsidies voor een volgend project. “Ik wil wel elke zomer filmen. “Als het moet, dan maar zonder geld.”

Terstall is duidelijk niet het type dat bij de pakken neer gaat zitten wanneer het met de financiering van een film niet opschiet. Rent a friend heet het project waarvoor hij nu al zo’n twee jaar tracht een normaal budget bijeen te krijgen. “Inmiddels hebben we een miljoen, in maart beginnen we met draaien. Dat duurde me allemaal veel te lang. Ik had de film vorig jaar in de zomer al willen opnemen. Toen duidelijk werd dat dat niet zou lukken, heb ik in twee weken tijd het script voor Babylon geschreven. Hetzelfde geldt voor De boekverfilming: de opnames van Rent a friend moesten weer uitgesteld worden. En ik wil toch mijn vak uitoefenen, me ontwikkelen, dus toen heb ik het verhaal van De boekverfilming geschreven. Ik dacht: hup, meteen beginnen.”

De gevolgen van Terstalls ongeduld en werkdrift zijn tijdens het Nederlands Film Festival te zien. Babylon, vorig jaar al in de ruwe, onafgewerkte versie in Utrecht vertoond, wordt na het festival in roulatie gebracht, en De boekverfilming volgt hetzelfde pad: een eerste versie wordt op video vertoond, waarna Terstall hoopt de afwerkingsubsidie te vergaren die hem in staat moet stellen de film later in het jaar uit te brengen. Beide films werden gemaakt voor het schamele bedrag van 60.000 gulden. “Het zal mensen wel tegen de borst stuiten dat ik opnieuw twee films buiten het Filmfonds om, zonder subsidie heb gemaakt”, verwacht Terstall. “Ik weet ook wel dat dat niet in het belang is van de Nederlandse filmindustrie, want de kans is groot dat men zegt, net als bij Hufters & hofdames destijds: kijk, dit is het bewijs dat je voor een ton een mooie film kan maken. Terwijl we natuurlijk allemaal meer geld voor de filmsector willen. Maar dit is voor mij de enige manier om op normale wijze ieder jaar een film te maken.”

Hollywoodje spelen
No budget-filmer tegen wil en dank, zo kun je Terstall wel karakteriseren. Als hij een film maakt zonder middelen is dat niet om te bewijzen dat het goed kan — “mijn films zouden logischerwijs veel beter zijn geweest wanneer ik meer geld had gehad” — maar omdat hij van begin tot eind zijn eigen verhalen wenst te vertellen, op het moment waarop hij zich daartoe geroepen voelt. “Een aanvraag voor subsidie moet door allerlei molens heen, en dat gaat veel te traag. Intussen heb je alweer vier andere ideeën in je hoofd waarmee je aan de slag wilt. Maar het vervelendste is dat de mensen die je geld geven, zich met de film gaan bemoeien. Ik wil best luisteren naar goedbedoelde adviezen, graag zelfs, maar het punt is dat ze vaak dwingend zijn, dus als je er niet in meegaat krijg je ook geen geld. Dat is een zieke verstandhouding. Hoe meer mensen zich met een film bemoeien, hoe vlakker die wordt. De persoonlijke handtekening van de regisseur is juist wat veel onafhankelijk geproduceerde films zo succesvol maakt, en zeker niet het feit dat ze zo goedkoop gemaakt zijn.”

Terstall weet waarover hij praat. Zijn eerste twee speelfilms, Transit en Walhalla, werden met een groter budget gerealiseerd, waarbij de producenten de creatieve eindverantwoordelijkheid opeisten. In beide gevallen was Terstall ontevreden met het resultaat, wat extra gevoelig lag omdat hij in die films politieke thema’s aansneed — de vluchtelingenproblematiek en racisme — waarvan de genuanceerde boodschap gemakkelijk verkeerd begrepen kon worden. “En de regisseur moet zich uiteindelijk verantwoorden. Dan is het gek wanneer de producent de baas speelt. Je laat de voorzitter van Ajax toch ook niet de opstelling bepalen? Die heeft weer verstand van andere zaken. In een Amerikaans systeem, waarbij de producent de film betaalt, is zoiets wel normaal, maar in Nederland beheert de producent gemeenschapsgeld. Ze willen hier gratis Hollywoodje spelen.”

Promoten
Het lijkt erop dat de regisseur, die politicologie ging studeren omdat hij zijn ambitie tot filmmaken inhoud wilde geven, inmiddels rigoureus is afgestapt van de zware, maatschappijkritische thematiek. Net als Hufters & hofdames is Babylon weer een lichtvoetige klucht, die zich in Terstalls geliefde Jordaan afspeelt. De personages zijn wederom twintigers en dertigers, die hoofdzakelijk tobben met de liefde. En De boekverfilming, waarin drie actrices strijden om de hoofdrol in een film, is een geslaagde komedie waarin de draak gestoken wordt met alledaagse menselijke zwakheden. Onder de oppervlakkige bovenlaag gaat echter wel degelijk een betrokken visie schuil, maar deze heeft voornamelijk tot doel de Nederlandse maatschappij te promoten. Terstall: “De Nederlandse libertijnse samenleving is uniek en heel interessant. Het is een maatschappij waarin mensen vrij zijn, waarin respect is voor vrouwen, homo’s en allochtonen. Die waarden spelen op de achtergrond een rol in mijn films. Ik wil laten zien dat wij het goed voor elkaar hebben, en dat doe ik door toegankelijke films te maken, zodat men in het buitenland kan zien: hee, die Nederlandse maatschappij is toch wel bijzonder. De personages in mijn films worstelen met luxeprobleempjes, en dat is niet voor niets: daar hebben ze de tijd voor. Ze werken vaak niet eens — nou ja, de meisjes wel, die werken altijd in een kroeg. Een neger of een homo zal bij mij nooit gekwalificeerd worden als neger of homo, hooguit als een hufter of een hofdame. Ik laat juist zien dat het geen probleem is; een meisje heeft bijvoorbeeld twee vrouwen als ouders, maar dat speelt verder geen rol. En zonder dat het expliciet benoemd wordt weten mijn personages het verschil tussen softdrugs en harddrugs. Er wordt commentaarloos een jointje gerookt, maar iemand die met pillen of coke bezig is wordt belachelijk gemaakt.”

Kerstbomen
“Met Babylon wilde ik een soort bewegend stripverhaal maken, een rariteitenkabinet van extreme types. Ik heb vijf verhaaltjes geschreven, niet al te zeer plotgericht, met als verbindende factor de Westertoren. Daaromheen, een beetje als rond een dorpspomp, speelt zich een Babylonische spraakverwarring af. Voornamelijk een hormonale spraakverwarring. Het gaat dan weer over de liefde, omdat dat altijd het moment is waarop mensen zich het kwetsbaarst tonen, en dan zijn ze het interessantst.” Terstall modelleerde zijn typetjes naar mensen die hij persoonlijk kende, en liet hen ook zelf de rollen spelen. Een zwaarlijvige, melancholieke Zuid-Afrikaanse verhalenverteller werd zo acteur in een porno-act, een behendige steadycam-cameraman mag als de Franse rockster Flash de Westertoren beklimmen en een Italiaanse kok verkondigt met veel machismo-aplomb theorieën over de liefde. “Soms ontmoet je mensen waarvan je denkt: die zijn kleurrijk, filmgeniek. Zo is Babylon ontstaan, als een reactie op het voor mijn ogen verschijnen van interessante types.”

In zijn aldus beschreven, pretentieloze opzet is Terstall met Babylon geslaagd, maar de plotloosheid wreekt zich wel voor wie een iets serieuzer film verwacht. Overigens is Terstall zich bewust van zijn zwakke plek: “Er zit meestal weinig structuur in wat ik schrijf. Mijn verhalen zijn vaak kerstbomen vol leuke dingetjes. Maar ik probeer dat te compenseren doordat ik op de set en vooral bij de montage de film naar een hoger niveau kan slepen. Monteren is altijd mijn sterkste kant geweest.”

Zijn zelfkennis ten spijt zweert Terstall bij het verfilmen van eigen scenario’s. “Als je zelf een wereld creëert, heb je meer controle, en kun je effectiever overbrengen wat je wilt zeggen. Ik vind dat meer filmmakers eigen scripts zouden moeten schrijven, want als ze maar met die boekverfilmingen bezig blijven wordt film een afhankelijke kunstvorm, die zelf niks meer te vertellen heeft. Je kunt wel prima vakwerk afleveren met een goede boekverfilming, maar dan kun je net zo goed parket gaan leggen. Karakter is fantastisch verfilmd, daar niet van, maar het moet niet zo worden dat iedereen teruggrijpt op boekverfilmingen omdat dat een veilige keuze is.”

Neerbuigend
Een gesprek met Terstall voert onherroepelijk steeds weer naar het onderwerp filmfinanciering. Als er één ding is dat de regisseur in de door hem geprezen Nederlandse maatschappij zou willen veranderen, dan is het het budget voor Nederlandse films. “Filmmaken is een strijd in Nederland, omdat we het slechtst gesubsidieerde land van Europa zijn. Tachtig cent per inwoner wordt er voor films uitgetrokken; verdrievoudig je dat bedrag, dan staan we nog op een gedeelde laatste plaats. Moet je nagaan: de hele Nederlandse filmindustrie krijgt 12 miljoen, dat is net zoveel als één toneelgezelschap in Amsterdam ontvangt. En daarvoor moeten we dan films maken die concurreren met buitenlandse producten. Gek genoeg lukt dat nog aardig ook, maar dat is niet bepaald te danken aan het systeem. Dat komt doordat er zoveel getalenteerde filmmakers rondlopen.”

“Natuurlijk moeten Nederlandse films gesubsidieerd worden. We leven toevallig in een klein taalgebied, dus als je het aan de vrije markt overlaat, valt er weinig te produceren. Dat wil niet zeggen dat er geen behoefte is aan Nederlandse films. Film is pas in tweede instantie een product waarop verdiend moet worden, in eerste instantie is het een cultuuruiting, een heel toegankelijk, aansprekend medium waarmee je met de eigen maatschappij kunt communiceren. Daar moet ruimte voor zijn, zodat je dingen kunt maken die vanuit je eigen culturele referentiekader komen en niet vanuit Amerika, waar heel andere normen en waarden gelden. Ik vind dat minstens de helft van de films die in Europa te zien is, Europees moet zijn. We worden onvoldoende beschermd.”

“Waarom zou film platvloerser, minder hoogwaardig zijn dan zwaar gesubsidieerde kunstvormen als ballet of theater? Het is die elitaire manier van denken die funest is voor de Nederlandse filmwereld. In het buitenland wordt niet zo neerbuigend over film gedacht. Ja, omdat daar betere films gemaakt worden, zegt men dan. Geen wonder als er ook zoveel meer geld voor beschikbaar is. Bovendien, het merendeel van de Nederlandse films is gewoon heel leuk. En heel herkenbaar. ZUSJE vind ik drie keer beter dan de meeste Amerikaanse films die ik gezien heb. En neem Alex van Warmerdam, die is in mijn ogen getalenteerder dan veel grote Amerikaanse filmmakers van dit moment.”

“In potentie is er ook een markt voor Nederlandse films. Het gaat toch ook goed met de Nederlandstalige muziek, met Nederlands drama op televisie — zelfs naar de Nederlandse soaps wordt graag gekeken, hoe abominabel slecht die vaak ook zijn uitgevoerd. Onder jongeren zijn Nederlandse films nu behoorlijk in. Dat merk ik zelf omdat ik wel eens gastcolleges verzorg op universiteiten. Na afloop vragen die studenten allemaal: wanneer is Babylon te zien, en wanneer komt Siberia uit, en Het 14e kippetje? Daar moet je van profiteren, door meer geld te besteden aan publiciteit. Er zou een bureau moeten komen dat ieder jaar drie of vier Nederlandse films die potentie hebben, extra onder de aandacht brengt.”

Bezweken
“Filmmakers moeten gewoon bezig blijven”, besluit Terstall zijn betoog. “Ook als ze niet door de mallemolen van subsidies heenkomen. Het klinkt misschien tegenstrijdig, want tegelijkertijd vind ik het belachelijk dat er zo weinig geld beschikbaar is, waardoor een totale beroepsgroep moet werken onder omstandigheden die in Bangladesh al twintig jaar geleden zijn afgeschaft. Maar misschien kunnen we zo op het geweten van Den Haag inwerken. Als ze daar weer eens feestend om een Oscar heen dansen, zullen ze zich hopelijk generen als ze bedenken wat de licht-assistent van die film heeft verdiend — ongeveer hetzelfde als een timmerman in Jemen. Ik heb zelf wel eens meegemaakt dat een geluidsman bezweek omdat we weer eens tot diep in de nacht op de set stonden om de opnames af te krijgen. Neem maar van mij aan dat zoiets de kwaliteit van de film niet ten goede komt.”
Terstall zal zelf het goede voorbeeld geven. Als het aan hem ligt, blijft hij minstens tot zijn vijftigste ieder jaar een film maken. Ideeën heeft hij genoeg. En niet alleen voor luchtige komedies als Babylon en De boekverfilming. “Ik wil best eens een wat serieuzer verhaal vertellen. Maar dan wil ik het wel precies zo kunnen doen als ik het wil.”

De nog niet definitieve versie van De boekverfilming zal in première gaan op het Nederlands Film Festival.