Babylon

Filmische spraak­ver­war­ringen

Babylon

La La Land’s Damien Chazelle kijkt naar het Hollywood uit de jaren twintig om te reflecteren op het heden van film, maar wat Babylon echt wil zeggen over de filmgeschiedenis en de huidige staat van cinema weet de film zelf ook niet.

Het is 1952. Gene Kelly en Stanley Donens Singin’ in the Rain speelt in de bioscopen. Een gevulde filmzaal lacht mee met de briljante Technicolor-musical over de transitie van de stille film naar talkies, maar voor één man in het publiek komt de filmvertoning aan als een stomp in de maag.

Manny Torres (Diego Calva) beleefde die monumentale verschuiving in de filmindustrie en ziet op dit zilveren doek ineens zijn eigen leven voorbijflitsen. Als een jong broekie, die zijn voet tussen de deur van Hollywood probeerde te krijgen, riep hij nog uit dat hij van films hield omdat je even in de levens van een ander terechtkomt. Nu zijn eigen leven door de projector rolt, wordt hij voor het eerst in lange tijd geconfronteerd met de gekte en chaos waar hij vroeger deel van uitmaakte.

Babylon gaat over een kortstondig, haast mythisch moment tijdens de roerige jaren twintig van Hollywood. Een wetteloze tijd waarin mensen naar Californië trokken om in de woestijn hun filmdromen te verwezenlijken – en om te feesten, heel veel te feesten. Ongeveer een eeuw later brengt Damien Chazelle (Whiplash, 2014; La La Land, 2016) een ode uit aan dat tijdperk, toen het maken van film nog een geïmproviseerde bende was.

En een bende is wat deze film uiteindelijk ook is geworden. In een poging de tijdgeest te vangen probeert Chazelle er hier ook een filmfeestje van te maken. De trieste werkelijkheid is dat het niet uitmaakt hoeveel coke, drank, seks en filmsterren Babylon ertegenaan gooit, de film ontstijgt nooit het niveau van navel­staarderige nostalgie. Bovenal werkt het vroeger-was-alles-beter-thema totaal niet als Babylon ook nog de donkere kant van Hollywood wil verkennen. Chazelle kan het feestje niet balanceren met de corruptie, exploitatie, misdaden en doden die er ook bij horen. Het voelt alsof hij steeds geen idee heeft welke kant hij op wil met zijn film, dus zet hij de helft van zijn fiches in op zwart, en de andere helft op rood.

Have your cake and eat it too, zouden de Amerikanen zeggen. Babylon wil een kritiek zijn op de morele rot van de filmindustrie, maar diezelfde industrie ook vieren. Het wil de ondergeschikte rol van de vrouw belichten, maar zet bijna alle vrouwen (vooral Margot Robbie in een van de hoofdrollen) neer als hysterische gekkies. Het wil een punt maken over een gebrek aan verbeeldingskracht in de huidige filmindustrie (die ook een transitie ondergaat, van filmtheater naar online streaming), maar verlangt te sterk terug naar het oude model om zelf met iets nieuws te komen. Het wil een feestje zijn, maar is eigenlijk nooit leuk om naar te kijken.

Kort gezegd is Babylon een film in een onmogelijke spagaat. Het zal niemand verbazen dat de film in Amerika flopt, want hoe verkoop je een film die zelf niet weet waar ’ie over gaat?