All Quiet on the Western Front

Spartaanse esthetiek van modder en bloed

All Quiet on the Western Front

Bijna honderd jaar na Erich Maria Remarque’s Im Westen nichts neues is er een verfilming die recht doet aan de wreedheid, chaos en willekeur van het boek.

Jammer dat de mensen die hun mond vol hebben van ‘het vaderland’ en ‘eer’ zelden de mensen zijn die een film als All Quiet on the Western Front/Im Westen nichts neues zien. Een film die zoals meer recente releases beter tot z’n recht zou komen op groot doek, maar in Nederland vooralsnog alleen op Netflix te zien is. In Engeland kregen bioscoopbezoekers wel een kans deze brute verfilming van Erich Maria Remarque’s boek uit 1929 op een groot scherm te zien. In februari 2023 won de film zeven BAFTA’s, waaronder die voor Beste Film en Beste Regisseur.

Dat oorlogsfilms wreder zijn geworden, of eigenlijk gewoon realistischer, is duidelijk. Verschrikkingen waren er al langer in te vinden, denk aan Klimovs Kom en zie, maar het was Spielbergs versie van de landing in Normandië in Saving Private Ryan die de bakens verzette voor het grote publiek. Daar zag je wat er met een lichaam gebeurt als het wordt opgeblazen of aan stukken wordt geschoten.

Nog altijd blijft het surrealistische aspect van de frontlinie vaak onderbelicht en wordt er meer orde gesuggereerd dan er feitelijk is in gevechtssituaties – er moet immers een verhaal verteld worden. Maar er verschijnen ook films waarin niet meer zo leugenachtig romantisch wordt gedaan over oorlog.

De nieuwe Duitse verfilming van Remarque’s boek moet de film zijn die de schrijver voor ogen stond toen hij zijn monumentale anti-oorlogsroman publiceerde. De twee eerdere adaptaties uit 1930 en 1979 konden de wreedheid niet zo confronterend en overtuigend tonen, omdat de visuele effecten nog niet zo goed waren. Maar het is niet alleen dat. In de versie uit 1979 wordt het moralisme wel erg onversneden opgediend. “Ik wilde je niet doden, kameraad”, huilt een soldaat boven het lijk van zijn vijand. “Paul wilde niet vernietigen,” verheldert de voiceover, “hij wilde creëren.” Zo’n hippieversie van Remarque’s boek is misschien aardig als curiosum, maar wat Remarque wilde, was duidelijk maken dat de Eerste Wereldoorlog een zinloze slachtpartij was geweest. Een industriële moordmachine waarin miljoenen jongemannen vermalen werden. ‘De verloren generatie’ werden al die dode mannen vervolgens eufemistisch genoemd. Alsof niemand er schuld aan had. Alsof het niet anders had kunnen lopen.

Deze nieuwe verfilming opent met een groep vrienden die staan te popelen om naar het front af te reizen. Een van deze mannen, Paul Bäumer (Felix Kammerer), zal min of meer het hoofdpersonage zijn dat we door de chaos zullen volgen. Min of meer, want Paul heeft de loop van de gebeurtenissen niet in de hand en is die zin nauwelijks een handelend personage. Wat een bitter-realistische verbeelding is van de rol van soldaten op de slagvelden van WOI. Zodra het fluitsignaal klinkt, klimt het voetvolk uit de loopgraven en rent het naar waar de kogels vandaan komen. Het ene moment zigzaggen ze door de modder en een seconde later ligt de helft van hun hersenen naast hun trillende lichaam.

In deze versie geen “ik wilde je niet doden”, maar mensen die onder tanks verpletterd worden, botten die uit benen steken, lichamen waarvan na een ontploffing alleen nog een waas van bloed in de lucht hangt of waarvan een deel boven in een boom over een tak hangt. Geen “Paul wilde liever creëren”, maar Paul die met een tegenstander vastzit in een mortierkrater en uiteindelijk een mes door diens long duwt. Waarna hij minutenlang aanhoort hoe de ander in z’n eigen bloed stikt.

Het zou oorlogsporno zijn als er een leugenachtig heldenverhaal in de film zou zitten. Maar hier geen helden. Nauwelijks een verhaal ook gelukkig, want dat zou veel te veel orde suggereren. Wel mosterdgas en vlammenwerpers.

Ook dialogen zijn er weinig. Soldaten praten wel op rustige momenten, maar dat gaat vanzelfsprekend niet over oorlog. Als de dood eindelijk even niet in de buurt is, praat je over hele andere dingen. Verder blijft de film trouw aan z’n spartaanse esthetiek van modder en bloed, bijgestaan door Volker Bertelmanns al even spartaanse soundtrack van plotseling opkomende ritmische dreunen.

Het enige minpunt is de karikaturale verbeelding van de hoogste officieren. Die beklagen zich op veilige afstand van het front over de kwaliteit van croissants (in het Franse kamp) of laven zich aan wijn en sigaren (in het Duitse kamp) en oreren ondertussen over de glorieuze strijd. De vraag is natuurlijk of dit wel een karikaturale verbeelding is. Die oorlog was een immense clusterfuck, deels omdat de families die de hoogste officieren leverden een van de realiteit losgezongen idee over oorlog hadden. Als een Duitse generaal hoort dat het familiebedrijf van een van z’n ondergeschikten zadels maakt, stelt hij dat de man een mooie toekomst heeft, want “zadels zullen altijd nodig zijn”. Buiten voltrekt zich de eerste industriële oorlog, maar deze man ziet oorlog nog als een combinatie van paardrijden en eervolle gevechten.

Je kunt dit soort films niet te veel maken, omdat het risico is dat mensen er gevoelloos voor worden. Maar deze adaptatie van Remarque’s boek moest gemaakt worden. Op deze versie werd in zekere zin al bijna honderd jaar gewacht.


All Quiet on the Western Front is te zien op Netflix.