Gene Hackman (1930-2025)

De grootsheid van kleine gebaren

The French Connection

De op 95-jarige leeftijd overleden Gene Hackman was een grootheid. Die grootsheid zat in zijn vermogen om juist de kleinste nuances van zijn personages te treffen.

Een van de laatste rollen die Gene Hackman speelde voordat hij in 2004 stopte met acteren, was ook een van zijn mooiste. In Wes Andersons The Royal Tenenbaums (2001) is hij de pater familias die in een poging het contact te herstellen met het gezin dat hij eerder de rug toekeerde veinst dat hij door maagkanker nog maar zes weken te leven heeft. Wanneer hij, liggend in een ziekenhuisbed, geconfronteerd wordt met zijn leugen, reageert hij met één simpel gebaar: hij trommelt met zijn vingers op zijn opgetrokken knie.

Al een paar jaar googelde ik eens in de zoveel maanden of Gene Hackman nog leefde. Het zegt iets over het zwak dat ik had voor hem als acteur. Op woensdag 26 februari werd de 95-jarige Hackman, samen met zijn vrouw en een van hun honden, thuis dood aangetroffen. Vermoedelijk overleden ze negen dagen eerder, er loopt nog een politieonderzoek naar de doodsoorzaak.

Dat Hackman (terecht) wordt beschouwd als een van de belangrijkste acteurs van zijn generatie, lag niet bepaald voor de hand. Hij leek voorbestemd voor een acteursbestaan in de marge. Knap kon hij niet genoemd worden, hij had niet de meest uitgesproken gelaatstrekken, en hij liep ook niet over van natuurlijk charisma. Zijn hele voorkomen had vooral iets gewoons. “Hij heeft van het begin af aan een gezicht gehad dat middelbare leeftijd suggereert”, schreef The New York Times in 1989. Dezelfde krant beschrijft hem in haar necrologie als iemand die “eerder opgaat in een menigte dan erin op te vallen”.

Maar Hackman maakte daarvan een deugd. Zie bijvoorbeeld zijn weergaloze rol als afluisterexpert Harry Caul in Francis Ford Coppola’s The Conversation (1974). Een groot deel van de film draagt hij een grijze, semi-transparante regenjas in dezelfde kleur als de straatstenen. Hij lijkt bijna doorzichtig. Hij zou wellicht willen dat dat waar was. Caul is een man die zijn eigen identiteit nagenoeg heeft uitgewist. Dat Hackman van uitgerekend die rol een van de mooiste van zijn carrière maakte, zegt iets. Je moet een groot acteur zijn, wil je de afwezigheid van een persoonlijkheid kunnen spelen.

Eugene Allen Hackman werd op 30 januari 1930 geboren in San Bernadino, Californië. Op zijn zestiende liep hij weg van huis en meldde hij zich (liegend over zijn leeftijd) aan bij de marine. Hij werd uitgezonden naar onder meer China, Hawaii en Japan tot de gevolgen van een motorongeluk begin jaren vijftig een einde maakte aan zijn militaire loopbaan. Hij vertrok naar New York, waar hij enige tijd journalistiek studeerde, het métier van zijn vader, oom en grootvader.

Hoewel Hackman eens in een interview vertelde dat hij wilde acteren vanaf het moment dat hij als tienjarige zijn eerste film zag, was het in 1956 dat hij die droom actief begon na te jagen. Hij sloot zich aan bij de toneelopleiding van het Pasadena Playhouse. Daar ontmoette hij Dustin Hoffman. In een statement dat Hoffman gaf aan Deadline na de dood van Hackman, blikte hij terug: “Hij werd na drie maanden van school gestuurd vanwege ‘een gebrek aan talent’. Het was de eerste keer ooit dat ze dat deden. Zo goed was hij.”

Met Hoffman en Robert Duvall struinde Hackman jarenlang audities af in New York. Een periode die werd opgetekend in een artikel in Vanity Fair. Daarin beschrijft Hackman hoe, toen hij dertien jaar oud was, zijn vader het gezin verliet. Hij stak zijn hand op naar zijn op straat spelende zoon en vertrok. “Het was zo precies”, herinnert Hackman zich. “Misschien is dat waarom ik acteur ben geworden. Ik betwijfel of ik dezelfde gevoeligheid voor menselijk gedrag had ontwikkeld als dat me niet was overkomen als kind – als ik me niet had gerealiseerd hoe groot de betekenis kan zijn van één klein gebaar.”

Hackmans begaafdheid zit in de nuance. In die kleine gebaren, de manier waarop hij de blik in zijn ogen kan verharden en verzachten. Dat laatste doet hij prachtig in een scène uit Woody Allens Another Woman (1988). Hij en Gena Rowlands spelen daarin twee mensen die ooit bijna geliefden werden. In een gesprek waarin alles net niet wordt uitgesproken, brengt vooral Hackman, op wiens gezicht de camera gefocust is, al die onafgemaakte gevoelens tussen hen over in de manier waarop hij naar haar kijkt en de nuances die hij daarin legt.

Hackman was 34 toen hij zijn eerste filmrol speelde en brak drie jaar later door met zijn bijrol in Arthur Penns Bonnie and Clyde (1967), waarvoor hij een Oscar-nominatie ontving. Maar de echt grote doorbraak volgde in 1971 met The French Connection. In William Friedkins spijkerharde politiefilm speelde Hackman de hoofdrol van Jimmy ‘Popeye’ Doyle. Een rol waar hij aanvankelijk mee worstelde. Vroeg in de draaiperiode opperde hij aan Friedkin dat die hem beter kon ontslaan, omdat hij niet in staat was het geweld van zijn personage te spelen. Uiteindelijk vond hij de sleutel, en een van de iconische filmpersonages van de jaren zeventig was geboren. Het leverde hem zijn eerste Oscar op (de tweede won hij voor zijn bijrol in Clint Eastwoods Unforgiven uit 1992).

The French Connection katapulteerde hem naar een sterrenstatus. Plots was hij een van de meest gewilde acteurs in Hollywood. Maar precies dat sterrendom stond voor Hackman haaks op acteur zijn. Zodra je jezelf als filmster ziet, stelde hij in een interview, verlies je iets van je vermogen om een mens te portretteren. Hackmans grootsheid was nooit larger than life. Zelfs als de personages dat wel waren. In Nicolas Roegs Eureka (1983), een film die vanaf de eerste momenten uit het lood geslagen lijkt, speelt Hackman een goudzoeker die schatrijk wordt en vervolgens op een privé-eiland de onsterfelijkheid najaagt. Veel acteurs hadden de excentriciteit van die rol vet aangezet, maar Hackman blijft altijd weer zoeken naar die kleine gebaren. Een hand die hij uitsteekt naar de rug van zijn van hem vervreemde vrouw; de manier waarop hij, onderuitgezakt in een stoel en gehuld in een witte kaftan, met een tarotkaart van De Gehangene over zijn voorhoofd veegt.

Zelfs in zijn rol als Superman-antagonist Lex Luthor zocht hij de grijstinten op. Tekenend is de scène in Superman II (1980) waarin hij probeert een deal te sluiten met Generaal Zod en diens handlangers. Gestoken in een kreukloos driedelig pak en gewapend met een feilloze komische timing trekt hij de scène langzaam uit handen van die extravagant uitgedoste buitenaardse schurken.

Die komische timing kon hij ook benutten in wat hij zelf eens zijn beste rol noemde, in Jerry Schatzbergs Scarecrow (1973). Die film opent met een shot van een glooiend veld met op de voorgrond een hek van prikkeldraad. Een man (gespeeld door Hackman) komt aanlopen vanuit de verte, een koffertas hangt over zijn schouder. Hij tracht tussen de draden van het hek door te stappen, maar komt vast te zitten. Daarna valt hij ook nog in een greppel.

Acteurs worden vaak geprezen om hun veelzijdigheid. Maar veelzijdigheid komt in verschillende vormen en de veelzijdigheid van Hackman was misschien wel van de fijnzinnigste soort. Hackman was geen kameleon. Zijn veelzijdigheid zat in de eindeloze schakeringen die hij kon leggen binnen registers. Kijk alleen al naar al die agenten en detectives die hij speelde; van de zwetende, hypernerveuze Leo Holland in Cisco Pike (1972) en de opvliegende Popeye Doyle in The French Connection tot de paradoxale Rupert Anderson in Mississippi Burning (1988) en de gevoelige Harry Moseby in Night Moves (1975).

Hij mocht dan het onopmerkelijke voorkomen van een everyman hebben, als Hackman als acteur iets feilloos aanvoelde was het dat ook (of misschien wel juist) die doodgewone mens een eindeloos fascinerend vat is van tegenstrijdigheden, verlangens en complexiteiten. Hackman vergrootte die binnenkant nooit uit, en hield altijd een deel verborgen onder het oppervlak. Hij blonk uit in het spelen van naar binnen geslagen pijn, van de melancholie van een gebutste ziel.

In 2011 blikte hij in een interview met GQ magazine terug op zijn acteercarrière. “Over het geheel bezien ben ik redelijk overtuigd dat ik de juiste keuze heb gemaakt toen ik besloot acteur te worden”, zegt hij daarin, met de typische reserve waarmee hij altijd over acteren sprak. Hij was uitermate toegewijd aan zijn vak, maar grote woorden besteedde hij er niet aan. Op de vraag hoe hij herinnerd zou willen worden antwoordde hij: “As a decent actor.