Silvia van der Heiden over NFF 2018

'Het begint bij de inhoud en de makers van die inhoud'

Silvia van der Heiden (foto Isolde Woudstra)

Silvia van der Heiden staat aan de vooravond van haar eerste editie als directeur van het Nederlands Film Festival. Ze blikt vooruit met de Filmkrant. Een gesprek over festivalpremières, Ivo Niehe en de TV Show, nieuw publiek vinden en aanspreken, Wan Pipel en de ambities voor de komende vijf jaar.

Door Edo Dijksterhuis

Met Silvia van der Heiden koos het bestuur van het Nederlands Film Festival voor een nieuwe directeur die het klappen van de marketingzweep kent. Voordat zij de leiding over het festival overnam, was ze Afdelingshoofd Publiek & Marketing bij de VPRO en als zodanig ook lid van het managementteam. Verder is ze bestuurslid van Muziekgebouw aan ’t IJ en het Brainwash Festival. Inmiddels zit ze al vier maanden op de directeursstoel in Utrecht en dacht ze bij de bekendmaking van de Gouden Kalveren-nominaties: “hè, hè, nu gaan we echt beginnen.”

Waar kijkt u het meeste naar uit tijdens uw eerste festivaleditie? “Eigenlijk het festival als totaal, om het van binnenuit mee te maken. Ik heb als Hoofd Publiek & Marketing van de VPRO, lange tijd mediapartner, het festival altijd van de andere kant meegemaakt. Inhoudelijk kijk ik uit naar de première van Anne+, een webserie waarin het liefdesleven van een lesbische student wordt neergezet alsof het een heteromeisje betreft. Godzijdank, dat het kan. De kaartjes waren binnen anderhalve dag uitverkocht en ik verwacht een prettige, jonge zaal. Van de masterclass van Martin Koolhoven hoop ik ook iets van mee te krijgen; het is altijd een feest om naar hem te luisteren.”

Wat zal er deze keer anders dan anders zijn? “Al tijdens mijn sollicitatie stelde ik dat in Utrecht de maker centraal moet staan. Het professionalsprogramma moet daar duidelijk richting in brengen. Het is teruggebracht naar vier dagen maar wel zodanig geïntensiveerd dat deelnemers nog dagen zullen natollen. Als je niet daar begint, bij de inhoud en de makers van die inhoud, dan wordt het ook minder aantrekkelijk voor het publiek. We hebben plannen om die sterkere nadruk op makers vanaf 2019 te laten doorklinken in het publieksprogramma.”

Het Nederlands Film Festival heeft de afgelopen jaren de nodige kritiek gekregen. Het zou er niet het beoogde ‘feest voor de Nederlandse film’ zijn en bijvoorbeeld te weinig premièrefilms weten te strikken. Wat gaat u eraan doen om dat beeld bij te stellen? “In de vier maanden dat ik nu directeur ben heb ik met veel producenten en regisseurs gesproken. Iedereen, zelfs de grootste criticasters, zei dat het Nederlands Film Festival een belangrijk festival is en dat het overeind moet blijven. Wat betreft die premières betreft kan ik me voorstellen dat producenten een  kanttekening maken. Je kunt een film maar één keer uitbrengen en als je in een reeks van zeven premières achter elkaar draait, krijg je mogelijk minder aandacht dan wanneer je in Tuschinski in première gaat. Het academysysteem zoals het nu is maakt het wellicht ook minder interessant om je film in Utrecht te lanceren. Dan telt-ie niet mee voor huidige competitie maar voor volgend jaar. Het is mooi dat Tulipani, dat vorig jaar in première ging, nu genomineerd is voor twee Gouden Kalveren, maar als producent heb je in zo’n geval niet zoveel aan een prijs wat betreft marketing. Terwijl voor een film als Aanmodderfakker die zes Gouden Kalveren een enorme toegevoegde waarde hadden. Daardoor wist hij een ander publiek te trekken. We zijn daarom nu in gesprek met de Dutch Academy For Film (DAFF) om onderdelen van het huidige academysysteem aan te passen en de spanning terug te brengen.”

Het academysysteem is twee jaar geleden ingevoerd omdat veel mensen vonden dat vakjury’s vooral kleine, artistieke films bekroonden en publiekstrekkers buiten de boot vielen. Vorig jaar stapten regisseur Joram Lürsen en producent Frans van Gestel demonstratief echter uit de academy omdat Publieke werken geen enkele van zijn tien nominaties verzilverd zag. Bent u het gesprek met de critici aangegaan? “Ja, en dat was een erg leuk gesprek. Productief ook, want ze deden allerlei suggesties voor verbetering. Meer mensen klagen over het aantal films dat de academyleden moeten bekijken. Er zijn 397 stemgerechtigden en die moeten dit jaar 37 speelfilms en veertig documentaires beoordelen. We denken er nu over om een voorselectie te maken waardoor het behapbaar wordt. Ook daarover zijn we met de DAFF in gesprek.”

De VPRO, uw vorige werkgever, besloot vorig jaar te stoppen met de integrale uitzending van het Gouden Kalveren Gala. De nieuwe mediapartner, AVROTROS, liet Ivo Niehe interviews doen met een beperkt aantal winnaars. Blijft dat zo? “Destijds hebben wij als VPRO alles op alles gezet om het gala gewoon te blijven uitzenden, maar van een twee uur durende integrale uitzending kun je je afvragen of het echt interessant is voor tv en of het niet teveel druk legt op de sfeer in de zaal. Het ging prettig vorig jaar met Ivo Niehe. De kijkcijfers waren hoger dan ooit. We moesten even aan elkaar wennen, natuurlijk, en zoeken naar de juiste vorm. Dit jaar wordt het meer festival en minder TV Show. Dat zie je bijvoorbeeld terug in het decor. We hebben bovendien het hele programma doorgesproken om ook de minder voor de hand liggende films en regisseurs onder de aandacht te brengen.”

Commercieel gaat niet zo goed met de Nederlandse film. Het marktaandeel zakt al jaren en kwam vorig jaar uit op een karige twaalf procent. Waardoor komt dat volgens u? “Heel veel pareltjes komen niet over het voetlicht. Maar één nationaal kanaal is niet genoeg. De wereld moet je kanaal zijn. Voor een film als Light as Feathers is Nederland eigenlijk te klein, die moet wereldwijd worden gedistribueerd, ook via HBO en Netflix. Je moet heel gericht onderzoek doen om te weten wie je publiek is. En dat zit niet alleen hier, in postcodegebied duizend-nog-wat. Er zijn zat Nederlandse films met een universeel thema en internationale aantrekkingskracht.”

Het ligt dus vooral aan de marketing. “Dat weiger ik te geloven. Films als Catacombe, Niemand in de stad of Light as Feathers zijn zeker geen eenheidsworst. Ja, er is veel aandacht voor romkoms en die beginnen misschien op elkaar te lijken maar er is zoveel meer. En het festival is er voor beide soorten films. Alleen moet de setting kloppen. Een festival moet context en verdieping leveren, vooral voor de wat moeilijker films. Daarom hebben we ook een programma als Forum van de Regisseurs.”

Een andere klacht is dat de Nederlandse filmindustrie vooral blank is en daarom niet de belevingswereld van een steeds groter publiek weerspiegelt. “Daar komt inderdaad maar heel langzaam verandering in. Dat Broeders nu genomineerd is voor twee Gouden Kalveren is een teken. Maar het is een thema waar we al zo lang over praten, terwijl we het gewoon moeten doen, ook wat betreft publiek. Als festival moeten we de wijken in en mensen in buurthuizen vragen wat ze willen zien, niet voor hen programmeren. Ik was niet zo lang geleden in de Bijlmerbios bij de vertoning van Wan Pipel. We zaten in de stromende regen onder metrostation Kraaiennest te kijken naar die twee uur durende film die ondertussen best verouderd is. Maar het was een topavond want het Surinaamse publiek vond het fantastisch. Dat is wel een droom voor mij: een Bijlmerbios in Utrecht.”

Zou het Nederlands Film Festival zich niet moeten herpositioneren als festival voor audiovisuele producties en afstappen van de smal gedefinieerde identiteit als filmfestival? “Ik ben uiterst voorzichtig om een goed merk zomaar overboord te zetten. Maar de ambities van het festival reiken al verder dan alleen film, dat zie je bijvoorbeeld aan de sectie Interactive. Het liefst zou ik alle disciplines integreren. Voor het publiek maakt het niet uit of ze kijkt naar een interactief project, een speelfilm of een documentaire. Heel veel producties zijn bovendien al gemengd. Zo is Anne+ een webserie maar komt hij ook op TV en vertonen wij hem op bioscoopscherm.”

Welke ervaringen en vaardigheden neemt u uit uw vorige werkomgeving mee naar het festival? “Ik heb veel marketingervaring en weet hoe ik publiek moet bereiken. Als bestuurder leer je hoe een bedrijf in elkaar zit en waar je je aan moet houden. Maar daarnaast ben ik gewend te werken in een culturele omgeving. Een film waar acht jaar aan is gewerkt, is iemands baby. Die verkoop je niet zoals wasmiddel.”

Waar staat het Nederlands Film Festival idealiter over vijf jaar? “Dan staat er een ijzersterk professionalsprogramma. Op het gebied van filmeducatie willen we alle kinderen van Nederland bereiken met Nederlandse films. We organiseren dan openluchtvertoningen in de wijken om een ander, meer divers publiek te trekken. En ik wil graag een bredere rol spelen op het gebied van talentontwikkeling. Met BoostNL, het vijf maanden durende programma voor films in preproductie dat we nu organiseren met het IFFR, willen we een nog grotere groep makers bereiken. Misschien moeten meer festivals aansluiten. Natuurlijk kosten die ambities geld. Maar OC&W heeft meer geld beschikbaar voor educatie en talentonwikkeling, net als gemeente en provincie. Het is aan ons om met goede plannen te komen.”