Fabrice Du Welz over Calvaire

Waalse hellevaart

Calvaire

Het is een uitgekauwde filmformule: een schuchter persoon verdwaalt in de wildernis, wordt geconfronteerd met een groep agressievelingen, waarna een vreselijke overlevingsstrijd losbarst. Met de horrorfilm Calvaire blijkt debutant Fabrice Du Welz goed naar de genremesters te hebben gekeken, maar hij vertelt ook een intrigerend verhaal over eenzaamheid, verlossing en de wanhoop van Wallonië.

Tja. De Belgische horrorfilm. Bestaat die wel? Eigenlijk niet. Er was maar één regisseur die werkelijk potten brak en dat was Harry Kümel, de magiër van Antwerpen. Hij maakte er dan ook echt werk van: nog steeds behoren zijn Daughters of Darkness (1970) en Malpertuis (1972) tot het beste wat de Europese genrefilm heeft voortgebracht.

Maar dat is alweer drie decennia geleden. Men komt her en der nog wat verdwaalde genrefilmers tegen, zoals Burr Jerger (van de curieuze Vietnam-allegorie annex wraakfilm General Massacre, 1973), Johan Vandewoestijne (Lucker the Necrophagus, 1986; State of Mind, 1992) of Emmanuel Kervijn (Rabid Grannies, 1988), maar dan heb je het wel zo’n beetje gehad.

Of nieuwkomer Fabrice Du Welz met zijn woeste debuut Calvaire andere Belgische cineasten voor de genrefilm zal enthousiasmeren valt te bezien. Wel staat vast dat de jonge filmer al wereldwijd van zich heeft doen spreken. Op allerlei festivals (zoals het Filmfestival Rotterdam) viel de film al op, hij is in veel landen aangekocht (waaronder zelfs de Verenigde Staten) en op het aanstaande Amsterdam Fantastic Film Festival maakt Du Welz een goede kans meerdere prijzen in de wacht te slepen. Calvaire kan namelijk worden geplaatst in de traditie van rauwe, realistische drama’s als Deliverance (1972) en Straw Dogs (1971) en compromisloze horrorfilms als The Texas Chainsaw Massacre (1974) en The Hills Have Eyes (1977). Films waarin stedelingen het platteland doorkruisen, op zoek zijn naar rust, zich van geen kwaad bewust zijn en juist daarom van een ijskoude kermis thuiskomen.

In Du Welz’ variant is het een zanger van het levenslied die de kost verdient op Waalse bruiloften en partijen. In de desoriënterende openingsscène valt te zien hoe deze ‘Marc Stevens’ (Laurent Lucas) door een groepje oude dames meer dan bewonderend wordt bekeken terwijl hij een smartlap ten gehore brengt in een deprimerend ogend bejaardentehuis. Vermoeid vervolgt Stevens zijn weg naar de volgende schnabbel, maar hij verdwaalt ergens in de Ardennen en krijgt autopech. Hij belandt bij de eenzame herbergier Bartel (Jackie Berroyer), die erg blij is met dit zeldzame bezoek. Bartel begint zich al snel bezitterig te gedragen; hij ziet in de wat androgyne Lucas een waardige vervanger van zijn vrouw, die hem verlaten heeft. Dat dit slechts een lichte voorbode is van een naderend en verschrikkelijk onheil, wordt duidelijk wanneer een groepje vijandige boeren onder leiding van de wanhopige Orton (Philipppe Nahon, de slager uit Seul contre tous, 1998) een bezoek aan de herberg brengt en de hel losbarst.

Oogbol
De bovenstaande synopsis valt zo over die van een willekeurige Texas Chainsaw Massacre-ripoff te leggen. Doch hoe bedrieglijk simpel de duistere buitenkant van Calvaire zich ook laat aanzien, het zijn toch zeker diepe en ambivalente kwesties die onder de vunzige bovenlaag borrelen.

Dat wordt ook al snel duidelijk tijdens een vraaggesprek met Fabrice Du Welz. De 32-jarige Waal, zichtbaar opgetogen over de vlot verlopende verkoop van zijn eersteling aan buitenlandse markten, klatert als een spraakwaterval wanneer zijn grootste invloed ter sprake komt. Du Welz: “The Texas Chainsaw Massacre was hét referentiekader voor het maken van Calvaire. Het is een film die me tot het bot beïnvloedde, want ik zie hem als een zeer bijzondere kunstuiting. Die film markeerde het begin van mijn interesse in cultuur, kunst, cinema en literatuur. Echt waar, door Tobe Hoopers nachtmerrie ontdekte ik Kafka, Bacon, Gogol, Hitchcock en Buñuel. Daarom ben ik ook zover gegaan in mijn hommage aan Hooper, door een lange close-up scène van een angstig ronddraaiende oogbol precies zo te kadreren en te filmen als de Amerikaan dat deed. Ik dacht er niet bij na dat Calvaire wel eens in Cannes, Toronto of Rotterdam zou kunnen draaien. Ik ging gewoon mijn gang. Maar gelukkig roept het moment an sich een emotionele reactie bij de kijker op, hommage of niet.”

“Uiteindelijk gaat de film over de illusie van geloof en liefde, twee dingen die erg met elkaar verbonden zijn en je tot een mens maken. In het begin van de film heeft Marc Stevens een menselijk gezicht. Iedereen om hem heen bewondert hem of houdt van hem, maar hij is zelf niet in staat liefde te ontvangen, laat staan te geven. In de loop van Calvaire dringen mensen hun verwrongen liefde aan hem op, verandert de zanger van liefdesliedjes langzaam in een wild beest, maar weet wel met fraaie woorden verlossing te schenken aan iemand die sterft. Toch zijn het gelogen woorden. Mensen willen vasthouden aan de illusie dat ze kunnen liefhebben, of het nou om God of om de medemens gaat. Dat is de waanzin die aan de mens kleeft, en de waanzin die de kunst moet uitdrukken.”

Nazi
Die inhoudelijke waanzin wordt in de film uitgedrukt met een zorgvuldig gekozen stijl die eigenlijk helemaal niet doet denken aan Du Welz’ grote horrorvoorbeelden. De regisseur werkte nauw samen met een van de meest getalenteerde cameramannen van dit moment, Benoît Debie, die ook Irréversible (2002) van Gaspar Noé en Innocence (2004) van Noé’s levensgezellin Lucile Hadžihalilović opnam. Du Welz: “Debie schoot ook mijn korte film Quand on est amoureux c’est merveilleux. Noé zag die film en wilde Debie meteen hebben. Dat is niet vreemd: Debie experimenteert graag maar werkt toch erg snel. Calvaire begint in documentairestijl, waarna we langzaam naar een sfeer zoals in Eastwoods westerns overschakelen, met natuurlijk licht, veel contrast en afgetekende silhouetten. Uiteindelijk belanden we bij een horrorstijl, met veel rood en zwart, zoals in de schilderijen van Jeroen Bosch. Het is uiteindelijk de gekte ten top, het is alsof je in de hel bent beland.”

Die vergelijking snijdt hout. De titel laat zich niet voor niets vertalen als ‘beproeving’ en de film verandert dan ook in een ware hellevaart, die al menig kijker voortijdig de zaal deed verlaten. De regisseur maakte woedende reacties mee: “Ik ben tijdens discussies met het publiek voor nazi uitgemaakt, omdat ik niet alleen geweld tegen mensen maar ook weerloze dieren laat zien. Op zich ben ik blij met de heftige reacties die ik heb opgeroepen: het betekent dat de film doorwerkt nadat mensen de bioscoop verlaten. Maar soms lijkt het ook wel alsof mensen stoppen met nadenken wanneer ze met geweld in de cinema worden geconfronteerd. Op televisie zie je zoveel geweld in series, alsof het de normaalste zaak van de wereld is. Maar als het in een horrorfilm gebeurt is het fout. Ik laat juist zien dat als je geweld gebruikt, je geen oplossingen vindt. Geweld stopt niet na de daad, het vervolgt zijn weg.”

En dan, aanzienlijk kalmer: “Op een festival kwam een vrouw na het vragenkwartiertje op me af met een gezicht dat door haar woede werkelijk zo rood als een kreeft was geworden. Ze fluisterde: ‘Het echte geweld meneer, dat vindt in Bagdad plaats’. Dat maakte diepe indruk op me. Toch hoop ik dat de film ook haar aan het denken heeft gezet.”

Musical
Ook Du Welz betreurt het dat België weinig met genrefilms opheeft, terwijl de nationale volksaard en recente gebeurtenissen juist goed kunnen worden behandeld in films die zich aan het politiek correcte klimaat ontworstelen. “Onderwerpen als racisme, de oorlog in Vietnam en armoede werden juist door genrefilmers als George Romero en Wes Craven op een originele en toch typisch Amerikaanse manier uitgewerkt. Daarom wilde ik ook dolgraag een horrorfilm maken die zich in België afspeelt. Dit land, dat ik zowel haat als liefheb, heeft immers beruchte seksuele psychopaten voortgebracht. De kwestie-Dutroux is nog steeds een diep nationaal trauma. België is een triest en een vreemd land, waar men zichzelf ziet als inwoner van een soort bastaardnatie, waar de taalstrijd nog steeds heerst en men ellende met een vreemd gevoel voor humor op afstand houdt. Vooral Wallonië bezit een waarlijk fascinerende triestheid, een voedingsbodem waar wanhoop, armoe en gewelddadige asocialen welig tieren. Soms ga ik zelfs naar Seraing om die unieke sfeer op te snuiven.”

“Tegelijk voelt Wallonië de culturele invloed van Frankrijk, waar films een auteursstempel moeten dragen, politiek correct zijn en kwesties van moraliteit met het intrappen van open deuren worden beantwoord. Dat staat me tegen. Ik hou meer van een vrije manier om met de duistere kanten van het leven om te gaan, zoals de Japanners dat doen. Zij pakken de meest krankzinnige zaken zeer serieus aan. En zo hoort het ook. Je kan de vragen die Ingmar Bergman stelt ook in horrorfilms stellen, of je kunt je cynisch opstellen, of vrijuit spelen met de algemeen aanvaarde definities van goed en kwaad. Calvaire mag dan een survival movie zijn, ik probeer wel de kijker in de war te brengen met zijn concepties van de hoofdpersoon: oké, hij is een slachtoffer, maar is hij wel sympathiek? Tegelijk moet ik toegeven dat ik een kinderlijk plezier ontleen aan het feit dat ik het publiek in het ongewisse kan laten.”

Maar het is niet alleen het geweld, de wanhoop en de donkere symboliek die Du Welz’ film een controversieel karakter geven. Er is ook nog zoiets als een simpel gevoel van smaak. De regisseur heeft in zijn film een scharnierpunt ingebouwd: een sleutelscène die ervoor zorgt dat sommige kijkers de bedoening niet meer serieus nemen, terwijl anderen in verrukking worden gebracht.

Du Welz wacht de vraag niet eens af. “Je bedoelt de dansscène in de kroeg? Dat is inderdaad het moment dat de kijkers tot nu toe het meest heeft geprovoceerd. Of je gaat mee in de waanzin van de film of je weigert het allemaal nog geloofwaardig te vinden en haakt af. Tja. Laat ik dit zeggen: ik zat ergens op een festival in de jury met Roger Corman en Barry Levinson, die vertelden dat ze de film ijzersterk vonden. Toen begon Barry ineens te vertellen: ‘Voor mij zijn er in de geschiedenis van de musical drie ijkpunten: Fred Astaire, Gene Kelly en de dansscène uit Calvaire!’ En dat terwijl ik dat hele gedeelte op de set heb geïmproviseerd. Die Levinson heeft er duidelijk verstand van.”