Leiden International Film Festival, editie 14½

Zes openingsfilms, waaronder Gouden Leeuw-winnaar Nomadland

Lapsis

Ook het Leiden International Film Festival pakt het in 2020 anders aan dan in voorgaande jaren. Op donderdag 29 oktober zal niet één, maar zes openingsfilms op zes festivallocaties editie 14½ openen: Nomadland, Supernova, Save Yourselves!, Las niñas, Wildland en 1982. Eén film als opening voor elk van de zes belangrijkste programma’s. Een groot deel van het programma kan tijdens het festival van 29 oktober tot 8 november ook vanuit huis worden bekeken.

In de veertien jaar van het z’n bestaan scoort het LIFF vaak indrukwekkende openingsfilms, in festivalland doorgaans een pittige prestatie. In 2006 trapte de eerste editie af met Brian De Palma’s Black Dahlia, een jaar later met American Gangster van Ridley Scott. In 2011 werd gekozen voor het iets kleinere maar sterke Margin Call. In 2016 bracht het LIFF Dennis Villeneuve’s Arrival naar Nederland, een science fiction die sindsdien alleen maar stijgt op de lijst van beste films ooit gemaakt. Vorig jaar opende het zowel bewonderde als fel bekritiseerde Jojo Rabbit de 14de editie. Dit jaar hebben festivaldirecteur Alexander Mouret en programmeur Nick Hortensius weer een absoluut hoogtepunt als belangrijkste festivalopener: Chloé Zhao’s Gouden Leeuw-winnaar Nomadland, waarin Francis McDormand een vrouw speelt die tijdens de Grote Recessie als een moderne nomade door het Midwesten trekt.

Nomadland

Misschien is de roadmovie nooit ver weg op een festival dat veel Amerikaanse films vertoont. De meest prominente openingsfilm Nomadland is een roadmovie. Supernova met Stanley Tucci en Colin Firth is een roadmovie. Maar ook het kleine maar fijne Cowboys van Anne Kerrigan past in het genre. Die film zet subtiel de masculiene mythologie van the great American outdoors – het ruwe buitenleven, berengevechten, onverzettelijk zwijgende kerels – in een nieuw licht door er een genderverhaal van te maken in het noordoosten van de VS.

De frontier-traditie in Amerikaanse films – van John Ford tot Kelly Reichardt en van Henry Hathaway tot Alejandro González Iñárritu – is bijna zonder uitzondering een zaak van het Amerikaanse Westen geweest en een zaak van mannen. Cowboys verplaatst de frontier naar het Amerikaanse Oosten – de hoofdpersonen willen de grens met Canada oversteken – en je zou daaruit de conclusie kunnen trekken dat Kerrigan eigenlijk wil zeggen: in genderverhalen is de frontier overal. Het is een ideologische frontier, een frontier van overtuiging, niet van locatie, waarin personages de grens oversteken naar een ander mentaal territorium, naar onbekend gebied.

First Cow

Een andere bijzondere frontier-film in de programmering is Kelly Reichardts First Cow, die je misschien het best in een variatie op het Wilde Westen kunt samenvatten als het Milde Westen. Denk aan het westerngenre en je denkt aan strijd, aan duels, aan stadjes in de greep van tuig, aan goudzoekers en veedieven. In First Cow vallen weliswaar een paar schoten, maar dit is geen film over animositeit. Het is een film over vriendschap. Het is bijna een stil protest tegen de westerntraditie, die de mythe koestert dat de VS niet zonder wapens kan en dat geweld alledaags is. In First Cow vallen woorden in plaats van schoten. In First Cow zie je het multiculturele Amerika aan de frontier, toen multicultureel vanzelfsprekend was, zoals het dat verreweg het grootste deel van de geschiedenis van de mensheid is geweest. Dat Reichardt uit dat alles een soort stilzwijgende overeenkomst smeedt tussen de mannen in de film, geeft First Cow sympathie en diepte. Niet dat ze het koloniale geweld wil verzwijgen. Maar daar gaat deze film niet over, al hint Reichardt een enkele keer naar die wrede en bloederige geschiedenis. “Dit is geen plek voor koeien”, zegt iemand. “Het is ook geen plek voor witte mannen”, erkent een ander personage.

Of First Cow überhaupt buiten LIFF (en wellicht IFFR) in Nederland te zien zal zijn, is de vraag. Zelfs het oeuvre van makers als Bertrand Bonello of Pedro Costa of een glorieus hoogtepunt als The Last Black Man in San Francisco komt in Nederland niet meer in de bioscopen, tenzij Eye als een soort vliegende keep (of reddende engel zo je wilt) de mooiste ballen vangt. Dus of Reichardts film de reguliere releaselijst gaat halen, is onzeker. Dat impliceert trouwens niet per se onwil van Nederlandse distributeurs. Het kan ook zijn dat internationale partijen de boot afhouden omdat ze bijvoorbeeld wachten op een streamingdeal.

Even aards als futuristisch is het knappe Lapsis, een aanklacht tegen uitbuiting in de gig-economy à la Ken Loach’s Sorry We Missed You, maar dan geplaatst in pakweg 2027. Deze tweede fictiefilm van documentairemaker Noah Hutton volgt zes jaar na zijn imposante project Brain City, dat onder andere op Times Square, New York was uitgestald en voorbijgangers liet meekijken naar visuele reconstructies van het menselijk brein, op basis van het meest actuele hersenonderzoek. In zijn eerste fictiewerk, een bijdrage aan de compilatiefilm Mosaic (2017), onderzocht Hutton de hybride natuur van identiteit, maar Lapsis is veel concreter en juist dat maakt de film gezien de materie zo bijzonder.

Hoofdpersoon is Ray, een bezorger van bij vliegreizen zoekgeraakte bagage die, zoals een van de personages zegt, eruit ziet als een gangster uit de jaren zeventig. Maar Ray is een goeie gast. Zijn jongere broer heeft last van een chronische aandoening, Omnia, waarvan het bestaan net als dat van het chronisch vermoeidheidssyndroom betwist wordt. Toch wil Ray dat z’n broer zich op laat nemen in een dure kliniek. Om die te kunnen betalen gaat Ray – en hier komt de toekomst – aan de slag als ‘kabelaar’ voor een nieuwe generatie quantumcomputers. Zijn taak is even simpel als goedbetaald: met een kabelhaspel hiken door natuurgebied en de kabel aansluiten op de volgende quantumhub. Waarom al die kabels niet direct onder de grond worden gelegd, laat de film in het midden. Doet er ook niet toe want alle quantumpoespas is bijzaak: het gaat de film om de uitbuiting van mensen met rechteloze baantjes. Zoals de bezorger in de film van Loach, die door een algoritme geleefd, bestuurd en eventueel ontslagen wordt, zonder dat hij daar iets aan kan doen. Alsof Lapsis wil zeggen: de toekomst kan komen en quantumcomputers kunnen ons al het werk uit handen nemen, maar uitbuiting is voor de eeuwigheid. De enige manier om daar iets aan te doen, is samenkomen en je organiseren.

Niet alles is, laten we zeggen, bloedserieus. De Taiwanese zombiefilm Get the Hell Out is een kolderieke slasher met bloedfonteinen en over-de-top van-alles-en-nog-wat. Zo kan het dus ook.

Survival Skills

Ergens tussen zulke uitersten bevindt zich een beest met een heel eigen, lastig te typeren, maar fascinerend karakter: de mockumentary – maar toch ook weer geen mockumentary want met serieuze dramatische ondertonen – fake VHS politie-instructievideo Survival Skills, die Quinn Armstrong dit jaar afleverde. In late-jaren-tachtigstijl met soms ruis en krassen over het beeld. Survival Skills draait om Jim, de perfecte politieagent met polyester glimlach en dito sociale vaardigheden. Een stuk of tien videolessen met Stacey ‘Mike Hammer’ Keach als instructeur loodsen Jim door het eerste jaar van z’n baan als agent. Wat zijn de do’s en don’ts? Hoe ga je om met huiselijk geweld en misbruik dat door de slachtoffers misschien wordt gebagatelliseerd? Hoe opereer je in een kleine gemeenschap?

Het meta-verhaal hier gaat niet alleen over een individu dat niet is opgewassen en niet is voorbereid op de realiteit. Uiteindelijk loopt de boel gierend uit de hand en de grimmige werkelijkheid is dat een slecht functionerend systeem zelfs iemand met de beste intenties kapot kan maken. Survival Skills is een van de vreemdste en meest memorabele films die je op het festival zult zien.


Update, 4/11: Door de sluiting van de bioscopen vanaf vanavond gaat het LIFF in online vorm verder. Er komt een digitale filmzaal bij, en de film Shorta is aan het digitale programma toegevoegd.