Tsjechoslowaakse New Wave

Grenzen oprekken

Daisies

Het filmprogramma Czechoslovak New Wave in KINO Rotterdam besteedt aandacht aan een unieke creatieve eruptie in de filmgeschiedenis.

Het ‘Tsjechische wonder’, dat was de eerste benaming die gegeven werd aan de creatieve eruptie in de Tsjechische cinema tussen 1963 en 1968. Later werd dat Tsjechische New Wave, en nog weer later Tsjechoslowaakse New Wave, om ook het werk van makers als Štefan Uher, Juraj Jakubisko en Juraj Herz eronder te kunnen scharen.

De Rotterdamse bioscoop KINO besteedt aandacht aan deze periode met een programma van veertien films, waaronder het zeer obscure Wedding Under Supervision (1967). Wat de films bindt is niet zozeer een specifiek signatuur, maar de drang om alles te halen uit die fase van relatieve vrijheid, waarvan niemand wist hoe lang die zou aanhouden.

Proloog
In 1948 werd Tsjechoslowakije, na drie jaar als relatief zelfstandige democratie onder de invloedssfeer van de Sovjet-Unie, een eenpartijstaat gecontroleerd door het communistische regime. Er volgden jaren van harde repressie en zuiveringen. Nikita Chroesjtsjov was daar als politicus onder Stalin een ijverig adept van, maar als partijleider begon hij eind jaren vijftig het proces van destalinisatie. Het betekende een licht vieren van de teugels. In dat iets vrijere politieke klimaat werd Vojtěch Jasný’s When the Cat Comes (Až přijde kocour, 1963) gemaakt, die in première ging in Cannes en de Speciale Juryprijs mee naar huis nam.

Jasný, een generatie ouder dan de meeste New Wave-regisseurs (waarvan de kern elkaar vrijwel allemaal kende van de Praagse filmschool FAMU), krijgt weleens de titel ‘vader van de Tsjechische New Wave’. Zijn sprookje over een kat met een zonnebril die letterlijk de true colours van mensen onthult, is een kritiek op dogmatisme verpakt in een vrolijk vormexperiment en geldt als het officieuze beginpunt van een ongekende creatieve uitbarsting die onmogelijk los gezien kan worden van de repressie waardoor hij werd ingesloten. Zoals Peter Hames schrijft in zijn standaardwerk The Czechoslovak New Wave: “Toen het deksel er eenmaal af was, moest de onderdrukte energie wel tot uiting komen.”

Coach to Vienna

I.
“Het volk zal dit niet pikken”, zei toenmalig president Antonín Novotný na een privéscreening van Karel Kachyňa’s Coach to Vienna (Kočár do Vídně, 1966). De film gaat over een jonge Tsjechische weduwe die in de nadagen van de Tweede Wereldoorlog door een Duitse soldaat gedwongen wordt hem en zijn zwaargewonde kameraad in haar paardenkoets naar de grens met Oostenrijk te brengen. De door het Sovjet-regime goedgekeurde films kenmerkten zich door een simplistisch conflict tussen goede en slechte mensen, en de goeden overwonnen altijd. Maar in Coach to Vienna bestaan er geen helden en schurken en is moraliteit even mistig als het bos waar de koets doorheen trekt.

Hoewel de motieven helder lijken (de vrouw wil wraak voor haar man die is doodgeschoten door de Duitsers), vertroebelen die gedurende de film. Hetzelfde kan gezegd van The Shop on Main Street (Obchod na korze, 1965) van Ján Kadár en Elmar Klos, waarin een Slowaakse timmerman van de nazi’s opdracht krijgt de knopenwinkel van een oude Joodse weduwe over te nemen. Zijn groeiende affectie voor de vrouw doet hem twijfelen aan zijn opdracht en die twijfel houdt aan. Hij handelt niet doortastend als een held, maar weifelend en grillig.

Juist in het verwerpen van de held zijn deze films een pleidooi voor menselijkheid. Als de jonge soldaat en weduwe aan het eind van Coach to Vienna slapend gevonden worden door Partizanen, maken die hen uit voor “kleine Hitler” en “hoer”. Daarin toont de film de achterzijde van het ‘heroïsch’ optreden van de Partizanen in de oorlog: het ontmenselijken van de vijand. Het conflict in deze films bestaat er juist in dat de hoofdpersonages daar niet toe in staat zijn. Zij blijven de ander als mens zien en zijn daardoor niet in staat als ‘held’ op te treden.

Closely Watched Trains

II.
Met de held van zijn sokkel getrokken en zonder moreel kompas, zijn veel van de hoofdpersonages in deze films zoekende. Zoals de bevriende muzikanten in Ivan Passers zachtmoedige komedie Intimate Lighting (Intimní osvětlení, 1966) en de jonge naoorlogse generatie in Black Peter (Černý Petr, 1964) en Loves of a Blonde (Lásky jedné plavovlásky, 1965), beide van Miloš Forman.

In Jiří Menzels Closely Watched Trains (Ostře sledované vlaky, 1966) kiest de hoofdpersoon, de jonge Miloš, juist bewust voor een lethargisch bestaan, als spoorwegbeambte. Zijn maagdelijkheid en mislukte poging die te verliezen, zijn in de film (na The Shop on Main Street de tweede Tsjechische film op rij die een Oscar voor Beste Niet-Engelstalige Film won) een metafoor voor zijn gebrek aan individualiteit en morele onverschilligheid. En Miloš staat op zijn beurt symbool voor hoe een deel van de bevolking zich tijdens de nazibezetting terugtrok in een routine van passiviteit. De speelsheid waarmee de film zijn thematiek aanvliegt, is kenmerkend voor de Tsjechoslowaakse New Wave, net als de vleugjes surrealisme, die zijn terug te voeren op de avant-gardistische Tsjechische literatuur waarop veel van de films zijn gebaseerd.

The Cremator

Zo ook Juraj Herz’ The Cremator (Spalovač mrtvol, 1969), over een man die juist in dat morele grijsgebied op gruwelijke wijze zijn doel vindt. Karel Kopfkringl (een weergaloze Rudolf Hrušínský) runt in het Praag van de jaren dertig een crematorium. Onder het masker van zijn zalvende glimlach en strak langs de schedel geplakte haar schuilt een waanzin die een weg naar buiten vindt wanneer hij ingepalmd wordt door de nazi’s, die wel raad weten met de ambitieuze crematoriummedewerker. Herz vertaalt de waanzin van Kopfkringl en de uit het lood geslagen wereld naar een steeds uitzinniger vorm vol fish eye-shots, gekantelde kaders en extreme close-ups.

III.
Herz beschouwde zichzelf niet echt als onderdeel van de Tsjechoslowaakse New Wave en hetzelfde gold voor František Vláčil. Zijn films spelen zich veelal in een ver verleden af, maar, zoals Hames opmerkt, “zijn historische films zijn een aanval op dogmatisme, waarvan de hedendaagse relevantie zijn publiek niet zal zijn ontgaan.” Zijn meesterwerk Marketa Lazarová (1967) is een koortsachtige film over de middeleeuwse strijd tussen christenen en heidenen. Het morele grijsgebied is hier een moeras waarin de mens als een verwilderd dier ronddwaalt. Ontketend, maar ook verloren. Hoe weids de landschappen ook zijn, daarbinnen jaagt iedereen elkaar op en lijken stemmen te echoën tegen onzichtbare wanden.

Marketa Lazarová

De spil van Marketa Lazarová is het vrouwelijke titelpersonage en het valt op dat veel van de radicaalste New Wave-films vrouwelijke protagonisten hebben. De films doen via het breken van vormconventies een aanval op dogmatisme. Zoals Jaromil Jireš’ surrealistische sprookje Valerie and her Week of Wonders (Valerie a týden divů, 1970), die het seksueel ontwaken van een meisje koppelt aan het losbreken uit repressie. Maar de meest anarchistische film is ongetwijfeld Věra Chytilová’s Daisies (Sedmikrásky, 1966). Haar film over twee jonge vrouwen die mannen om hun vingers winden tot ze dolgedraaid zijn, puilt uit van het experiment met kleur, collages en beeldversnellingen, en schopt tegen elk heilig patriarchaal huisje dat het kan vinden met onder meer een scène waarin de vrouwen fallisch etenswaar opknippen met een schaar. Daisies is een ontregelend pamflet van anti-conformisme.

Epiloog
In 1970 verscheen Karel Kachyňa’s The Ear (Ucho), over een Tsjechische overheidsfunctionaris en zijn vrouw die ontdekken dat hun huis vol afluisterapparatuur zit en gedurende een door alcohol benevelde nacht vrezen voor hun hachje. De film is een sombere en zeldzaam directe demonstratie van het repressieve, tot voorbij de voordeur loerende Sovjet-regime, waarvan het een klein raadsel is dat hij gemaakt kon worden.

Twee jaar eerder had de inval van Sovjet-troepen een bruut einde gemaakt aan de Praagse Lente van 1968 en brak een nieuwe periode van repressie aan. Een flink aantal films uit de Tsjechoslowaakse New Wave werd verboden, de makers vertrokken naar het buitenland of werden ernstig beknot. Het betekende het einde van een periode waarin de grenzen van artistieke vrijheid werden opgezocht en opgerekt in films vol van de “fundamentele aspecten van het menselijk bestaan”, zoals de Tsjechische filosoof Karel Kosík schreef. “Het groteske, het tragische, het absurde, de dood, de lach, het geweten en morele verantwoordelijkheid.”


Special: Czechoslovak New Wave | 2 november 2024 t/m 4 januari 2025 | KINO, Rotterdam