De stamboom van Black Swan

Black Narcissus

Als er zoiets als een cinema van de blinde ambitie bestaat dan hoort Black Swan daar zeker bij.

Dat wil zeggen, een ambitie die het personage en de ziel corrumpeert, zoals Joel & Ethan Coen lieten zien in hun film noir hommage Barton Fink (1991) of zoals Welles in Citizen Kane (1941) en Paul Thomas Anderson in There Will Be Blood (2007) lieten zien. Vastberadenheid is een deugd, wordt ons geleerd, maar daarachter ligt een immense duisternis: om iets te bereiken moet men over grenzen durven gaan maar hoe kan iemand daarna nog van ophouden weten? Het verdwalen in het labyrint van de artistieke creatie is nergens rijker verbeeld dan in Charlie Kaufmans onderschatte Synecdoche, New York (2008), zonder trouwens Fellini’s Otto e mezzo (1963) tekort te willen doen. Kaufman liet zien dat de gekte nooit ver weg kan zijn omdat onze fantasie een grenzeloos universum is. Daarom liggen gekte en genialiteit zo dicht bij elkaar.

Black Swans vruchtbare contrast tussen het fijnzinnige ballet en de keiharde wereld eromheen grijpt verder terug in de geschiedenis naar Powell en Pressburgers The Red Shoes (1948), een film die de makers losjes baseerden op het gelijknamige sprookje van Hans Christian Andersen over een meisje dat niet kon stoppen met dansen. Maar Aronofsky’s film ontleent zijn thematiek ook aan hun Black Narcissus (1947) in dat het laat zien hoe grenzeloze ambitie kan leiden tot zelfdestructie en sociale isolatie.

De twee gezichten van de zwaan stammen van het veelvuldig verfilmde en geparodieerde The Strange Case of Dr. Jekyll and Mr. Hyde van Robert Louis Stevenson. Maar ook Dostojevski hield van die interne strijd om de fundamentele dubbelzinnigheid van de mens weer te geven. Net als Hitchcock die vaak het paar als tegenhangers gebruikte, zoals in Shadow of a Doubt (1943) en Strangers on a Train (1951). Maar daar houdt het niet op: het thema van de boze dubbelganger duikt op in mythologieën van over de hele wereld. En wie anders dan Aristoteles schreef er als eerste filosoof over. Aronofsky’s film is een samengebalde verbeelding van het thema. Hoe sterk de bijrol van Barbara Hershey als Nina’s moeder ook is, de film draait maar om één ding: Nina’s obsessie en de creatie van de monsterlijke dubbelganger.

Waar houdt de voorstelling op en begint het echte leven? Dat is niet makkelijk te zeggen. Robert Jan Westijk zocht ernaar in Het echte leven (2008) maar hij kon het antwoord niet vinden. Dat is er ook niet, blijkt uit twee formidabele films die die vraag eerder stelden: Francois Truffauts La nuit americaine (1973) en John Cassavetes’ Opening Night (1977). Aan een vak dat vereist dat de ziel binnenstebuiten wordt gekeerd, ontsnapt men niet wanneer de podiumlichten uit gaan. Zelfs niet wanneer de carrière voorbij is, blijkt uit Fassbinders Die Sehnsucht der Veronika Voss (1982) over een aan morfine verslaafde actrice die nooit afscheid kon nemen van het applaus. "They wanna be loved, they have to be loved, the whole world, everybody wants to be loved", zegt Gena Rowlands in Opening Night. Nina offert zichzelf aan dat kinderlijke verlangen.