FilmSlot: Mooimakers verleggen geen grenzen

Still uit Full Contact, de nieuwe film van david Verbeek, die dit voorjaar is opgenomen in Kroatië | Verwachte release 2015
De vrije kunstenaarsgeest is door mooimakers en prestatiemeters aan de ketting gelegd. Dat werkt vernieuwing in de sector tegen. Een oproep om de ramen open te zetten.
Door Karin Wolfs
Kunstenaars drinken te weinig, schreef Marian Donner 21 juni in NRC Handelsblad. Ze komen uit de bovenklasse en maken veilig normbevestigend werk. Voor de wereld daar buiten, de zelfkant van het bestaan, het onrecht en het vuil, hebben ze te weinig oog. Misschien omdat ze zelf weinig te bevechten hebben.
Wat een timing: nog geen week later roept de Raad voor Cultuur de kunstensector op voor een revolutionair debat over de kabinetsplannen om de sector minder op inhoudelijke plannen en meer op meetbare prestaties te beoordelen. Hoe groot zou de animo zijn om daarvoor op de barricaden te klimmen?
Het gebrek aan durf dat Donner signaleert, is een fundamenteel probleem, omdat de kunsten hun legitimiteit nou juist ontlenen aan hun grensverleggende zeggingskracht. Maar niet alleen kunstenaars, ook het publiek en het geïnstitutionaliseerde (film)kunstenwereldje zijn debet aan het primaat van de middelmaat. Sterker nog: rebellie wordt ontmoedigd; zelfcensuur is de norm.
Om met het publiek te beginnen: dat beschouwt kunst en cultuur (film) vaak als een gezellig uitje, lijkt eerder op zoek naar escapistische verstrooiing dan een existentiële uitdaging. Het heten toch de ‘schone’ kunsten? Waarom de handen dan vuil gemaakt? ‘Mooimakerij’ noemen de jongens van De Snijtafel dat in hun analyse van De Wereld Draait Door: het promoten van geruststellend en risicomijdend werk, waardoor inhoudelijke gesprekken over cultuur onmogelijk worden gemaakt. Denk Gooische Vrouwen, Soof, Mannenharten, en zo verder: de grote publiekstrekkers van de afgelopen jaren. ‘Leuk’, maar meteen weer vergeten. Wat schuurt en ontregelt, trekt veel minder publiek en wordt om die reden in een getto gestopt van ‘moeilijke’, ‘kleine’, ‘kwetsbare’, ‘experimentele’ films ‘voor fijnproevers’. Die krijgen zo bij voorbaat een minderwaardigheidscomplex aangepraat en een reservaat toegewezen: minder financiële middelen automatisch gerechtvaardigd. Ook al laten films als How to Describe a Cloud, Code Blue, Brownian Movement, Kauwboy of Borgman je nog tijden rondlopen met een baksteen in je maag, een splinter in je brein, omdat je iets zag dat je maar niet kan plaatsen, dat je blik veranderde of verruimde. Kunst is geen democratisch goed dat zijn waarde laat afmeten aan de ‘gemiddelde’ waardering van of (h)erkenning door een (mainstream) publiek.
Dat publiek (mooivragers) is de afgelopen jaren bij gebrek aan inhoudelijke visie op kwaliteit niettemin door overheid en subsidieverstrekkers tot norm verheven. De kunsten hebben zich instrumenteel laten maken aan hoger gewaardeerde belangen als economie (geld!) en goede doelen waar geen weldenkend mens bezwaar tegen kan hebben (denk aan natuurbehoud of mensenrechten). Waar de overheid terugtreedt op cultureel gebied, sprongen belangenclubs en bedrijven in het gat. Die partijen zijn er niet op uit de vrijheid van kunstenaars te faciliteren, maar naar hun hand te zetten. Met elke zak geld komen er nieuwe eisen bij waar makers rekening mee hebben te houden. Op Oerol maakte de ‘Expeditie’-bezoeker zodoende niet primair kennis met de visie van de vrije kunstenaarsgeest, maar werd hij aan het handje genomen voor allerhande ‘bewustwordingsprogramma’s’ die de belangen van partners en sponsoren onder de aandacht brachten. Wie betaalt, bepaalt. Festivals worden in het leven geroepen om landen, steden, verantwoord voedsel of kinderrechten te promoten, profileren zich als platform voor een avondje uit met bevriende bedrijfsrelaties. Een bekend zonnebrillenmerk kreeg recent de ruimte voor een eigen expositie in het EYE Filmmuseum. Waarmee een gezichtsbepalend instituut de boodschap uitzendt dat die brillen een culturele waarde zouden vertegenwoordigen van nationaal belang. Terwijl het waarschijnlijk meer zegt over de financiële positie van de instelling die haar podium daar aan opoffert.
In het nauw gedreven, houden door de overheid gefinancierde instellingen (mooipraters) de gevestigde orde in het zadel met een steeds verder dichtgetimmerd systeem, dat voorziet in geïnstitutionaliseerde ontwikkelingstrajecten voor jonge makers en quota voor vooraf afgepaalde genres. Het buiten de lijntjes kleuren, iets afwijkends bedenken, wordt zo in een vroeg stadium al ontmoedigd, zo niet afgeleerd. Kritiek wordt niet op prijs gesteld, want o jee, wat zal de politiek daar wel niet van denken? Straks gaat de geldkraan nóg verder dicht. Wees blij met wat je hebt en doe niet moeilijk. Risico’s worden gemeden, want mislukkingen zijn lastig uit te leggen. Formules (het tegendeel van creativiteit) zetten zo de toon in een harmoniemodel dat geen tegenspraak duldt. Het resultaat is eenvormigheid en gebrek aan vernieuwing. Lees de interviews met jonge makers, die grotendeels dezelfde woorden gebruiken als ze beweren ‘uit noodzaak’ te scheppen, omdat subsidieverleners dat van ze verlangen.
Op het 25-jarig jubileum van het Mediafonds zei een filmmaker in de wandelgangen dat hij door jarenlange ervaring zo goed was geworden in het bespelen van subsidiebeoordelaars dat hij daarmee zijn eigen stem en filmlust totaal was kwijtgeraakt.
Alleen off the record worden harten nog gelucht. Wie toch in het openbaar kritische kanttekeningen plaatst, wordt door de mooiweerbrigades weggezet als onnodig ‘negatief’. Zo hoorde ik een regie-docent aan de Filmacademie het enthousiasme temperen van de kritisch-bevlogen (door vakmensen bevolkte) eindevaluatiecommissie die de examenfilms besprak, omdat het anders misschien wat hard aan zou kunnen komen bij de studenten. Regelmatig wordt Nederlandse filmrecensenten het verwijt gemaakt te weinig mededogen te hebben met de Nederlandse film, niet beseffend dat hun kritiek juist betekent dat ze die Nederlandse film serieus nemen. Half juni nog trok een regisseur met een interessant inhoudelijk verhaal zich terug voor de jaarlijkse filmdebatavond van de Filmkrant en het Ketelhuis uit angst door zijn collega’s voor arrogant te worden versleten. Voor ideologische discussie is geen plaats onder verwijzing naar praktische bezwaren. Alsof het Hollands realisme nog steeds het DNA van de mooipraters, mooimakers en mooivragers bepaalt. Zo wordt het zelfkritisch vermogen van de sector gereduceerd tot nul: andersdenkenden wordt bij voorbaat de mond gesnoerd en vernieuwers te weinig ruimte gegund. Hoogste tijd dus om aan de oproep van de Raad gehoor te geven en Donners ongelijk te bewijzen. Om te voorkomen dat het mooimakersspook nog verder terrein wint ten koste van de kritische vrije geest. In plaats van kunstenaars/filmmakers op te voeden in een systeem dat een dienstbare houding van hen vraagt, moet het systeem juist dienstbaar worden gemaakt aan de ideeën van grensoverschrijdende makers.