Nouvelle Vague

Linklater groet terug

Nouvelle Vague

In een hommage vol liefdevolle plaagstoten vindt Richard Linklater in de Nouvelle Vague zijn rebelse geestverwanten en in Godard een slacker avant la lettre.

De ranking-cultuur heeft inmiddels iedereen tot criticus verheven, maar in een tijd waarin recensenten nog een zekere autoriteit hadden, kon je het verwijt krijgen dat je een azijnpisser was die het talent miste om zelf een film te maken. Staat mijn film je niet aan? Maak een betere.

Die logica danken we aan de redactie van Cahiers du Cinéma, waarvan een aanzienlijk aantal leden in de jaren vijftig en zestig, met als motto ‘de beste manier van films bekritiseren is er zelf een maken’, de schrijftafel inruilde voor de regisseursstoel, en daarmee de moeder aller filmrevoluties ontketende: de Nouvelle Vague.

De keuze van Richard Linklater om zijn film-over-film juist over dat invloedrijke moment in de filmgeschiedenis te laten gaan is aan de ene kant voor de hand liggend, maar kun je in zijn geval ook gerust zien als teken van een persoonlijke verwantschap met het elan van Truffaut, Godard et al. Zelf was hij in de jaren negentig immers een van de boegbeelden van de indie-revolutie die de Amerikaanse film bevrijdde van de dominantie van grote budgetten en de daaraan gekoppelde beknottende studiocontracten.

In plaats van nostalgisch terug te grijpen naar zijn eigen begintijd, vindt Linklater het oertype van de filmische rebellie in de Nouvelle Vague, waarvan hij de vormkenmerken absorbeert zonder in platte imitatie te vervallen. Zijn film is Frans gesproken, in zwart-wit gefilmd in het Academy-formaat, maar probeert (gelukkig) geen faux-Godard te zijn. Toch geloof je grif dat je naar een document uit die tijd kijkt met rollen voor de echte Godard, Seberg en Belmondo – een groot compliment aan de casting.

Door zich als Amerikaanse maker te inspireren op een Franse filmbeweging waarvan de makers indertijd wegliepen met de Amerikaanse film, maakt Linklater het cirkeltje rond. En het mooie aan verwantschap: wie je na staat, mag – of moet – je af en toe op de hak nemen. Daardoor is Linklaters film geen pure ode aan illustere filmhelden, maar een dunne uitsnede uit de filmgeschiedenis die de hoofdpersonen op aimabele wijze ontmythologiseert.

Nouvelle Vague verfilmt het wordingsproces van À bout de souffle (1960), de film die de stroming zou definiëren. Zo’n beetje alle sleutelfiguren, voorvaderen en geestverwanten laat Linklater met naamkaartjes de revue passeren, en hij verdient lof voor het feit dat hij zich niet beperkt tot de namen die we nog steeds kennen, maar ook een paar vakvrouwen als Suzanne Schiffman en Cécile Decugis uit de vergetelheid opdiept. Maar Nouvelle Vague gaat vooral over Jean-Luc Godard en het cinefiele clubje van de rive droite, waarvan de film het enorm zelfbewuste karakter op allerlei manieren benadrukt.

Want heeft het niet iets ontzettend studentikoos, zo’n redactiezaaltje waar de zelfverklaarde jonge honden door hun grote voorbeeld Roberto Rossellini vaderlijk worden toegesproken? Of kijk hoe Godard bij Jean-Pierre Melville op setbezoek gaat, onwennig nog maar o zo ingenomen met het feit dat hij zich nu ook regisseur mag noemen.

Lanterfanten
Intussen doet Godard er alles aan om zoveel mogelijk bestaande ideeën over hoe een film gemaakt wordt onderuit te halen, waarmee hij niet alleen Jean Seberg, zijn Amerikaanse filmster, tot wanhoop drijft, maar ook zijn producent Georges de Beauregard. Om de spontaniteit te bewaren zweert Godard bij een maximum van twee takes per shot, de draaidagen voltrekken zich “volgens het ritme van zijn creatieve proces” en duren soms niet meer dan een paar uur.

Natuurlijk komen alle sleutelscènes uit À bout de souffle voorbij, maar Nouvelle Vague speelt zich voornamelijk af in de momenten daartussen. In de cafés waar cast en crew de tijd doden in afwachting van Godards volgende ingeving. Op de set, tussen de opnamen door, waar Seberg en haar tegenspeler Jean-Paul Belmondo met elkaar dollen. Het wekt de indruk dat deze film zijn bestaan vooral dankt aan een doelbewuste poging zo min mogelijk met de film bezig te zijn. Minder film, meer leven: misschien is dat wel de kern van iedere filmrevolutie.

Zo knipoogt Nouvelle Vague toch ook weer naar Slacker (1990), de film waarmee Linklater zelf als aanstormend, autodidact regisseur doorbrak en en passant een heel subgenre van een geuzennaam voorzag. Want dat zelfbewuste, dat intellectueel hoogdravende en tegelijk praktisch de-kantjes-er-vanaf-lopende van Godard… hebben we hier niet gewoon te maken met een slacker avant la lettre?

Wie in Nouvelle Vague wil zien hoe een klassiek meesterwerk wordt geboren, wordt door Linklater subtiel naar de periferie geleid, naar het lanterfanten, naar waar het toeval binnenkruipt en de poëzie ontstaat. “Denk je ook niet dat dit precies was wat hij van haar wilde hebben?”, vraagt de scriptgirl aan de visagist, nadat Jean Seberg in de slotscène van Godards film een van de meest droef-vertwijfelde momenten uit de filmgeschiedenis heeft geïmproviseerd. “Dat meen je niet,” is het antwoord, “denk je echt dat hij een plan had?”