SONG OF THE SPARROWS (AVAZE GONJESKJ-HA)

Kop-in-het-zand-film?

Terwijl Hana Makhmalbaf met buddha collapsed out of shame vanuit buurland Afghanistan de Iraanse film een krachtige nieuwe stem en impuls geeft, blijft veteraanregisseur Majid Majidi (1959) met song of the sparrows op bekend terrein. Majidi is van alle Iraanse regisseurs die de afgelopen jaren het westen bereikten waarschijnlijk de meest traditionele. Niet voor niets schopte zijn melodramatische children of heaven (1997) het tot een Oscar-nominatie. song of the sparrows beleefde vorig jaar in de competitie van het Filmfestival Berlijn zijn wereldpremière, ook al niet een teken dat we hier met het meest vooruitstrevende voorbeeld van de Iraanse cinema van doen hebben. Als de Iraanse film een genre was, dan voldoet song aan alle vereisten: met amateuracteurs in semi-neorealistische stijl verteld en gefilmd tragikomisch relaas van een struisvogelkweker die in conflict komt met de vooruitgang die zijn land teistert. Ja, het is moeilijk te geloven, maar ook in Teheran steekt het kapitalisme de kop op, en Karim kan maar moeilijk wennen aan de nieuwe regels van zakelijkheid en efficiency. Onbedoeld geeft dat de film een gecompliceerde boodschap mee. Moeten we in het westen nu om hem lachen omdat zijn gestuntel universeel herkenbaar is, of is de film eigenlijk een conservatief traktaat van iemand die in Iran alles het liefst bij het oude wil houden? Die ambivalentie wordt veel te weinig uitgespeeld om de film, zoals het betere werk van Hana’s vader Makhmalbaf of Abbas Kiarostami, gevaarlijk, of op z’n minst prettig verwarrend en confronterend te maken. Majidi zet liever gemakzuchtig in op de schattigheid van zijn hoofdpersoon. Zou het gezegde van de struisvogel die zijn kop in het zand steekt ook in Iran bestaan? En geldt het dan in dit geval voor film, regisseur, hoofdpersoon of alledrie?

Dana Linssen