En waar de sterre bleef stille staan

Tijdloos mirakelspel

De Vlaamse filmstudent Gust Van Den Berghe maakte voor zijn eindexamenproject een ongewoon kerstverhaal.

Met de emancipatie van mensen met het syndroom van Down gaat het wel goed: als je zichtbaarheid als maatstaf neemt, is Down bijna hot. Dit voorjaar kon het publiek van De Wereld Draait Door genieten van de minisoap Downistie en een jaar daarvoor schitterde in Yo, también een academicus die vijfentwintig jaar geleden nog door iedereen als ‘mongool’ zou zijn weggezet.
Voor zijn afstudeerfilm En waar de sterre bleef stille staan koos de Vlaming Gust Van Den Berghe ervoor om vrijwel alle rollen te laten spelen door acteurs met een geestelijke beperking, de meesten van hen met het Downsyndroom. Hij bewerkte een theaterstuk van de Vlaamse volksschrijver Felix Timmermans tot een wonderschone parabel over het mens-zijn, waarmee hij vorig jaar meteen werd uitgenodigd voor de prestigieuze Quinzaine des Réalisateurs in Cannes.
Suskewiet, Pitje Vogel en Schrobberbeeck zijn drie arme sloebers, die bij toeval de geboorte van Christus aanschouwen — dat is in elk geval de overtuiging van de mystiek aangelegde herder Suskewiet. Na een ruzie gaan de wegen van de drie uiteen, waarna nog meer wonderbaarlijks volgt: de maagd Maria verschijnt in de gedaante van een transseksuele Arabische nachtclubzangeres, het kindeke Jezus keert terug om Suskewiet naar de hemel te begeleiden en de duivel kruipt in de huid van een verleidelijke vrouw, om Pitje Vogel zijn ziel af te troggelen. De middeleeuwen lijken nooit te zijn geëindigd in dit tijdloze mirakelspel.

Grotesk
Om redenen van authenticiteit en spontaniteit roemen talloze filmmakers het werken met niet-professionele acteurs. Zo kun je van de acteurs uit En waar de sterre bleef stille staan misschien stellen dat het simpele zielen zijn, die simpele zielen spelen. Hun spel is onbevangen en direct: de glimlach van Suskewiet drukt echte devotie uit, de hese stem van Pitje Vogel oprechte angst. Tegelijk werkt hun worsteling met de tekst — ondertiteling is onmisbaar — ook vervreemdend. Het onderstreept juist weer de kunstmatigheid van de film, die het vooral moet hebben van zijn visuele kracht.
Daarmee zit het trouwens wel goed. Sommige beelden lijken zo uit een schilderij van James Ensor geplukt: rauw, grotesk en met een bepaalde afstotelijkheid die mateloos fascineert. Andere scènes doen weer denken aan de expressionistische film uit de twintiger jaren, toevallig of niet de periode waarin het oorspronkelijke stuk ontstond. En in de moeiteloze verbinding van het profane met het goddelijke is ook Pasolini nooit ver weg. De treurmarsen van Va Fan Fahre, tegen de achtergrond van het weidse, lege landschap, maken het compleet. Het is allemaal Vlaamser dan Vlaams, terwijl de film als geheel zich gemakkelijk loszingt van tijd en plaats. Gust Van Den Berghe heeft de ziel van de cinema te pakken.

Sasja Koetsier