Boeken: The Wes Anderson Collection

The Grand Anderson Hotel

The Grand Budapest Hotel

Het werd tijd. The Grand Budapest Hotel is al Wes Andersons achtste film maar een boek over de excentrieke Amerikaanse filmmaker was er nog niet. En dat terwijl zeker driekwart van de mensheid kwalificeert als ‘Andersoniaans’: op zichzelf gerichte stuntelaars die denken dat ze de boel onder controle hebben. Sympathieke stuntelaars, dat wel.

The Wes Anderson Collection van criticus Matt Zoller Seitz is een fijn bladerboek vol parafernalia uit het Anderson-universum. Van bewaarde visitekaartjes met schetsen voor scènes en geborduurde props tot paginagrote foto’s van sets, zoals de dwarsdoorsnede van het schip dat voor The Life Aquatic with Steve Zissou werd gebruikt. Zeven essays en zeven lange interviews geven bij elke film chronologisch achtergronden, van Bottle Rocket uit 1993 (een korte afstudeerfilm waar Anderson zijn speelfilmdebuut van maakte) tot Moonrise Kingdom uit 2012.

Leggen die de essentie van Andersons werk bloot? Dat wisselt. Sommige teksten blijven hangen in beschrijvingen, maar het essay bij The Life Aquatic is een aanstekelijk pleidooi voor eerherstel van Andersons minst gewaardeerde film. Seitz verklaart hoe terugkerende thema’s als verstoorde familieverhoudingen en het narcistische streven naar controle van — meestal — de pater familias in elkaar grijpen en hoe Andersons films eigenlijk speelse en minutieus uitgewerkte collages van menselijk onvermogen zijn. Hoe Charlie Brown net zoveel invloed heeft op Andersons creativiteit — ‘good grief‘ vat de tragikomedie van z’n films mooi samen — als Jacques Cousteau. En waar de finesse zit. Zo beschrijft Seitz hoe de jaguar shark, die Steve Zissou’s vriend Esteban doodde en waar Zissou de hele film op jaagt, in een van de laatste scènes voorbij het venster van de onderzeeër zwemt. Daar in de stilte van de diepzee ziet Zissou eindelijk het enorme beest in de ogen en beseft dan de futiliteit van zijn streven om wraak te nemen en zo de dood te bedwingen. Zal de haai zich hem herinneren, vraagt Zissou zich af, want hij realiseert zich dat de dood niet persoonlijk is. Zo maakt Seitz op z’n beste momenten duidelijk waarom Andersons films veel meer zijn dan de quirky drama’s waar ze vaak gemakzuchtig voor worden versleten.

Maar dat is niet dankzij Anderson zelf. Die moet in de interviews van al dat interpreteren niks hebben. Het is bijna komisch hoe op elke theorie van Seitz over leidmotieven en betekenis uit Andersons mond alleen een ‘hmm‘ of ‘right‘ te horen valt. Alsof hij het allemaal voor het eerst hoort. Niet heel waarschijnlijk voor een maker die zo extreem consistent en herkenbaar is. Je hoeft maar tien seconden van een film te zien om te weten of het een echte Wes Anderson is. Dus juist bij zo’n maker wil je weten hoe het klokje tikt.

Andersons films zijn eigenlijk sociale experimenten. Miniatuurwerelden die hij strikte regels meegeeft om te kijken hoe de personages — maar eigenlijk de acteurs, vandaar steeds min of meer dezelfde cast — zich gedragen. Het heeft iets autistisch. Alsof hij tijd huurt bij een deeltjesversneller om te kijken hoe de deeltjes op elkaar botsen. En altijd vormgegeven in die typische retro designstijl uit de tijd dat de wereld nog analoog was en corduroy het straatbeeld bepaalde en niet touchscreens en siliconen. Die supergestileerde overzichtelijkheid botst op de rommeligheid en onvoorspelbaarheid van de emoties van de personages en precies uit die botsing weet Anderson troost te halen. Een van de redenen waarom zijn films zo geliefd zijn. Ze maken de wereld net iets lichter.

Maar dat moet je allermaal wel zelf verzinnen. Seitz doet z’n best om het raadsel Wes Anderson te verklaren maar toch staat het antwoord niet in dit boek. Dat leer je pas kennen als je goed naar zijn films kijkt. Maar ondertussen kun je wel lekker bladeren.


The Wes Anderson Collection, Matt Zoller Seitz (met inleiding door Michael Chabon) | 2013, Abrams Books | €28,99 | 336 pagina’s