White Riot

Witte punkers naast zwarte rasta’s

Documentairemaker Rubika Shah reconstrueert de begindagen van Rock Against Racism, een organisatie die met concerten en manifestaties tegengas gaf aan oprukkend racisme in het Groot-Brittannië van de late jaren zeventig.

In de zomer van 1976 waren leden van de Londense punkband The Clash getuige van een oproer in de toen nog niet veryupte wijk Notting Hill. Een Caribisch festival werd verstoord door treiterig optreden van de politie, waarna jonge Jamaicanen zich met kracht tegen de hermandad keerden. Driehonderd gewonde dienders, vijfendertig gemolde politievoertuigen en tientallen geplunderde winkels waren het resultaat. In hun punk-­oersong White Riot klaagt Clash-voorman Joe Strummer over arme blanke Engelsen die te schijterig zijn om zich, net als die jonge zwarten in Notting Hill, eindelijk eens stevig te verzetten tegen een uitbuitende overheid: “White riot / We want a riot / A riot of our own!”

White Riot is ook de titel van Rubika Shahs documentaire over Rock Against Racism. Nou komt dit nummer enkele keren voorbij op de soundtrack, maar toch is het een curieuze titelkeuze, aangezien Strummers vlammende oproep tot rellen haaks staat op de verdraagzaamheid en inclusiviteit die RAR nastreefde, vanaf de oprichting in 1976 tot het einde van de beweging in 1982. Bij monde van de kopstukken van RAR, die aan het woord komen in nieuwe interviews en archiefbeelden, vertelt Shah het verhaal van een groep idealisten annex muziekfans die op hun hoogtepunt honderdduizenden mensen op de been wisten te brengen voor hun antiracistische manifestaties.

De beweging kwam op stoom nadat het toonaangevende muziekblad NME een open brief plaatste van RAR-oprichter Red Saunders, die bijval kreeg vanuit het hele land. In dit schrijven waste hij gitaargod Eric Clapton de oren, omdat deze in een racistische tirade zijn steun had gegeven aan de anti-immigrantenpartij National Front. Wat in de herfst van 1976 begon met een concertavond waar witte punkers en zwarte rasta’s gebroederlijk het podium deelden, mondde in april 1978 uit in een massale mars door National Front-territorium, gevolgd door een openluchtfestival in Victoria Park.

Het door pratende hoofden, archiefbeelden en foto’s geschraagde relaas van de antiracisten is informatief, maar niet heel erg spannend. Interessant wordt het pas als Jimmey Pursey in beeld komt. De frontman van de door hooligans en skinheads gedragen volkspunkers Sham ’69 baalt er zichtbaar van als een deel van zijn aanhang heibel schopt tijdens een RAR-concert. Idealisme botst hier met de realiteit en dat prikkelt en schuurt. De scènes met Pursey komen uit de tv-documentaire Tell Us the Truth (Jeff Perks, 1979). Ook het andere hoogtepunt uit Shahs docu kennen we uit een eerdere film: de Clash-rockumentaire Rude Boy (Jack Hazan en David Mingay, 1980). Op het al genoemde concert in Victoria Park voegt Pursey zich bij The Clash om de pogoënde menigte te trakteren op een behoorlijk valse, maar zeer energieke uitvoering van, jawel: White Riot.