Videodrome

Het oude vlees smaakt nog prima

Videodrome

Videodrome (1983) is een van de speerpunten van het omvangrijke retrospectief dat EYE aan David Cronenberg heeft gewijd.

Videodrome kreeg al snel na uitbreng een cultstatus door Cronenbergs vernieuwende visie op massamedia en de vervlechting van lichaam en technologie; inmiddels heet het een profetische film te zijn, omdat de regisseur al in 1983 leek te voorspellen hoe geobsedeerd mensen zouden raken door internettechnologie. Kijk maar naar de scène waarin hoofdrolspeler James Woods door een ruimte loopt waar haveloze zwervers in door schotten afgeschermde ruimtes hun eigen broodnodige portie kabeltelevisie tot zich nemen — de parallel met internetjunkies in webcafés ligt er inmiddels duimendik bovenop.

Voor wie het verhaal nog niet kent: Videodrome draait om kabeltelevisie-exploitant Max Renn (James Woods) die voortdurend op zoek is naar nóg uitdagender en controversiëler materiaal. Wanneer zijn sidekick Harlan (Peter Dvorsky) een opname van de snuffzender Videodrome laat zien, begint Renns wereldbeeld in snel tempo te kantelen. Vreselijke hallucinaties teisteren zijn brein. Op zoek naar het hoe en waarom van deze fysieke neergang ontdekt hij de programma’s van televisiegoeroe Brian O’Blivion (Jack Creley), die vertelt dat de show hem een hersentumor heeft bezorgd. Maar het kan erger. De grote kwade genius achter Videodrome, de aalgladde Barry Convex (Leslie Carlson), begint Renn te programmeren met levende video’s, die hij in een lichaamsopening in zijn buik steekt. Voor Renn, die muteert in een moordmachine, lijkt er geen weg meer terug. Of kan hij met hulp van O’Blivions dochter Bianca (Sonja Smirts) zichzelf opnieuw programmeren?

Martelkamer
Na dik dertig jaar is Videodrome nog steeds een verontrustende, prikkelende en bij vlagen bijzonder onaangename kijkervaring. Cronenberg bedacht een paar iconische scènes (“Long live the new flesh!”) die maar bar weinig kijkers onberoerd zullen laten. De muterende lichamen van Renn (wiens hand vergroeit met een vleesachtig pistool) en Convex (die in een groteske scène letterlijk binnenstebuiten wordt gekeerd) lijken de gevolgen te zijn van de vernietigende kracht van de Videodrome-uitzendingen, die bedoeld zijn om het zwakke Amerika sterker te maken, omdat “de rest van de wereld steeds harder wordt”.

Maar hoewel Videodrome na een enigmatisch eerste uur steeds meer een lineaire plot krijgt, blijven de kernvragen die Cronenberg opwerpt onbeantwoord. Daarom prikkelen ze de toeschouwer des te meer. Wat is de rol van de sadomasochistische Nicki Brand (Blondie-zangeres Deborah Harry)? Bestaat ze eigenlijk wel? En is Max Renns verlossing in het memorabele slotakkoord een existentieel statement van de regisseur of is het einde wat het is: het uitermate deprimerende lot dat mensen wacht wanneer ze in opstand komen tegen Big Brother?

In ieder geval ziet deze gerestaureerde versie van Videodrome er in de bioscoop geweldig uit. Het kleurenpalet van Cronenbergs vaste cameraman Mark Irwin gloeit bij tijden van het doek, met name tijdens de scènes in de felrode martelkamer van Videodrome. En Howard Shore’s analoge, sobere en erg sombere synthesizersoundtrack kruipt vanaf het begin onder de huid — daar kunnen zijn collega’s van nu in hun hypermoderne geluidsstudio’s nog een puntje aan zuigen.

En laten we niet vergeten dat de humor, een vaak over het hoofd gezien maar essentieel element in Cronenbergs oeuvre, goed werkt. De openingsscène waarin Woods (overigens ijzersterk op dreef) in een televisiestudio ten overstaan van een verbouwereerde gastvrouw zijn gesprekspartner Harry weet te versieren, is een dijenkletser. En Cronenberg situeert de thuisbasis van Videodrome in Pitssburgh, niet toevallig de stad van waaruit onafhankelijk filmmaker George A. Romero destijds zijn maatschappijkritische zombiefilms op de wereld afvuurde. Videodrome heeft nog niets aan kracht ingeboet en lijkt er zelfs elk decennium meer toekomst voorspellende kwaliteiten bij te krijgen.