Night of the Living Dead

Tot op het bot afgekloven

Night of the Living Dead

Naar aanleiding van Jonathan Glazers Under the Skin presenteren de Filmkrant en video-on-demand platform MUBI deze maand een programma met vier films die horror heruitvonden. Met deze week: George Romero’s Night of the Living Dead, de oorsprong van de vleesetende zombie.

Sommige films zijn zó invloedrijk, dat ze vanuit het heden bezien achterhaald lijken. Neem nou Night of the Living Dead, George A. Romero’s zombieklassieker uit 1968. Gemaakt voor een habbekrats door een groep vrienden in Pittsburgh, ver weg van de gebaande paden van Hollywood. Geïnspireerd door Richard Mathesons vampierboek I Am Legend vervormden Romero en coscenarist John Russo de zombie, tot dan toe in B-films altijd gerelateerd aan Haïtiaanse voodoo-praktijken, eigenhandig naar hoe wij hem nu herkennen: de wijfelachtig voortschuiffelende levende ondode, hunkerend naar mensenvlees.

Wie inzicht wil in hoe uniek en baanbrekend de film destijds was, doet er goed aan de recensie die Roger Ebert in 1968 over de film schreef te lezen. De film kwam uit kort voordat de Amerikaanse filmindustrie zijn interne ratings-systeem aannam, en Ebert zag de film in een zaal vol tieners en kinderen die afkwamen op de belofte van de zoveelste goedkope B-horror. Ze kregen iets anders.

Inmiddels is die primaire schok moeilijk meer voor te stellen. De film is in de loop der decennia tot op het bot afgekloven, elk afzonderlijk element gestolen, gepersifleerd, vervormd. Niet in de laatste plaats door Romero en Russo zelf, die vanwege een ruzie over rechten los van elkaar aan een reeks vervolgen en spinoffs werkten. De afgelopen jaren werden de schuifelende zombies steeds vaker ingeruild voor beestachtige, maniakale, razend snelle varianten — een abominatie van het genre, stelde Shaun of the Dead-maker Simon Pegg. Die slome, ogenschijnlijk vermijdbare ondode is immers de perfecte metafoor voor onze eigen dood, die even langzaam maar even onafwendbaar nadert.

Night of the Living Dead vormt zozeer het basis-DNA van de moderne zombie-film, dat de tv-serie The Walking Dead in zijn allereerste scènes, voordat de credits zelfs maar gerold hebben, al een hele waslijst verwijzingen naar de film heeft gemaakt. Het maakt het kijken naar NotLD nu een heel andere ervaring dan toen. Maar zelfs met al die voorkennis, met de afstand van de tijd, blijft Romero’s origineel een onverwacht brute ervaring. Bij de openingsscènes kunnen we nog gniffelen, om de goedkope zombie-make-up en het houterig acteren. Maar wanneer de plot eenmaal op gang is, onze kerngroep personages vastgezet in een landhuis, omringd door een horde “ghouls” (het woord zombie valt in de film niet), is er geen houden meer aan. Ook door de impliciete maatschappijkritiek, die eveneens een kenmerk zou blijven van de beste voorbeelden uit het genre. En als we nagelbijtend door het laatste halfuur heen zijn, weten we weer wat al die moderne kopieën te vaak missen: niet de zombie is de grootste vijand, maar juist de levende medemens.