THE WORLD’S FASTEST INDIAN
Een droom van chroom
The world’s fastest Indian is op een charmante manier innemend. Wie kan Anthony Hopkins en zijn met twee tinnen lepels en een oude kurk opgetuigde motorfiets weerstaan?
Na The Straight story van David Lynch zijn road movies niet meer per se voorbehouden aan twijfelende twintigers met levensangst. Ook oude knarren met een laatste existentialistische missie kunnen best een tijdje onze gids zijn op de lange weg van hier naar de horizon.
De Australisch-Nieuw-Zeelandse regisseur Roger Donaldson heeft een degelijke filmografie opgebouwd waarin grote namen matige rollen spelen in massieve genrefilms: Kevin Costner als adviseur van John F. Kennedy in de historische thriller over de Cuba-crisis Thirteen days (2000), Al Pacino en Colin Farell in de CIA-film The recruit (2003). Dat hij voor The world’s fastest Indian met gemak Anthony Hopkins voor de hoofdrol kon krijgen is dan ook geen verrassing. Wél dat hij ervoor koos om de waargebeurde geschiedenis van de Nieuw-Zeelandse motorveteraan, die op hoge leeftijd naar de VS vertrekt om op de zoutvlakten van Utah een snelheidsrecord te breken, te verfilmen zonder spierballen en testosteron.
Anthony Hopkins zet zo’n bescheiden personage neer dat het licht van de projector soms dwars door hem heen schijnt. En de road movie in zijn voetsporen doet inderdaad aan The Straight story denken: met het tempo van een kalme hartslag (al slikt Munro wel pillen om zijn jongensachtig opgewonden hart wat te temperen), de bekende pasteltinten van de Americana van eind jaren zestig en de vele onverwachte ontmoetingen.
Soldeerpannetje
The world’s fastest Indian is op een charmante manier innemend. Wie kan Anthony Hopkins en zijn met twee tinnen lepels en een oude kurk opgetuigde motorfiets (de ‘Indian’ uit de titel) weerstaan? Burt Munro is zo’n Alleman-opa: selfmade man, juist omdat zijn hele leven met touwtjes en elastiekjes aan elkaar hangt, maar nu op een leeftijd is gekomen om zich daar geen zorgen meer over te maken. Hij plast in de tuin, slaapt in de schuur en zet thee uit zijn soldeerpannetje: van buiten verweerd, van binnen gestaald.
De suspense in de film komt dan ook niet van de vraag of hij zijn doel zal bereiken. De obstakels op zijn weg zijn eerder plezant dan bedreigend. En de titel zegt de rest. Donaldson, die zijn hoofdpersoon door en door kent uit een eerdere documentaire die hij over Munro maakte, is meer geïnteresseerd in het kleine jongetje dat de ziel van de oude man levend houdt. Het buurjongetje, voor wie hij als surrogaatopa optreedt. Zijn vroegere ik, met de schaduw die het verleden nu eenmaal kan werpen. En het kind in de toeschouwer.
Dat kind zit tegen het einde film vanzelf weer op het puntje van zijn stoel. Om zich af te vragen: gaat-ie-het-halen? En voelt de wind langs zijn oren suizen en de hitte van de motor tegen zijn benen en ziet het hemels verblindende licht dat de zoutvlakte laat glanzen als een droom van chroom in een glorieus gefilmde finale.
Dana Linssen