THE WAY THROUGH THE BLEAK WOODS

Zware kost

Normaal gesproken zijn Tsjechen wel vrolijke jongens. In ieder geval zijn ze meesters in het met zwarte humor verpakken van klein en groot leed. Absurdisme is al sinds Kafka een geliefd wapen om zaken aan de orde te stellen. Een uitzondering hierop is The Way through the bleak woods, een gestileerd zwartwit drama over de ondraaglijke zwaarte van het bestaan.

Met veel verve beschreef de Tsjechische auteur Milan Kundera het door communisten veroorzaakte leed in zijn bejubelde postmoderne roman ‘De ondraaglijke lichtheid van het bestaan’. De allerjongste lichting Tsjechische filmmakers houdt het ook graag licht, alhoewel niet luchtig. Het beste voorbeeld hiervan is Petr Zelenka, wiens Knoflíkári (The buttoners) vorig jaar in Nederland werd uitgebracht. Zelenka krijgt het voor elkaar om over de atoombom op Hiroshima een bitterzoete komedie te maken door schaamteloos de meest onwaarschijnlijke situaties aan elkaar te breien tot een coherent geheel. De film kreeg van het filmfestival Rotterdam in 1998 voor het eerst internationale aandacht, terwijl Zelenka vorig jaar verklaarde op eigen grondgebied (Filmfestival Karlovy Vary) te zijn afgescheept met een achterafzaaltje.

Formalisme
Hetzelfde gebrek aan waardering van het thuisfront — dat de Tsjechen in ieder geval gemeen hebben met hun Nederlandse collega’s — onderging ook Ivan Vojnárs The way through the bleak woods. Deze film werd in de Tsjechische pers bekritiseerd voor zijn nadruk op vormgeving in plaats van inhoud. Eén recensie ging zelf zo ver de film daarom met Men in black te vergelijken. In plaats van Hollywood, is de film juist een schoolvoorbeeld van het post-revolutionaire Russische formalisme (‘vorm is inhoud’) dat Eisenstein, Dovzhenko en hun erfgenaam Alexandr Soekoerov zo creatief met beelden en montage deed omgaan. Dat de scenarioschrijver van de film, Ivan Arsenjev, van Russische afkomst is, zal er ook aan bij hebben gedragen dat de film dichter bij Dostojevski ligt dan bij Kundera.
Wellicht zijn de Tsjechen dermate allergisch voor hun voormalige overheersers dat ze met Ivan Vojnár geen raad weten. Zeker is in ieder geval — vanuit welk perspectief je ook kijkt — dat The way through the bleak woods gewoon hard werken is. Het verhaal presenteert dokter Holoebek, die zich in een geïsoleerd bergdorp vestigt vlak voordat de Eerste Wereldoorlog een eind maakt aan het Habsburgse rijk. Door zijn ogen leert de kijker de nauwe banden van de dorpelingen met de natuur en elkaar kennen. Veel gebeurt er niet, maar er is des te meer te zien. In de beste traditie van de Hongaar Janusz Sasz en Soekoerov laat Vojnár de narratie ver achter zich.

Knerpende sneeuw
The way through the bleak woods is het speelfilmdebuut van de 57-jarige Tsjech, die hiervoor voornamelijk als fotograaf, cameraman en documentairemaker heeft gewerkt. Dat is duidelijk te merken aan de visueel sterke, geduldige en prijswinnende cameravoering. Dokter Holoebek trekt in bij de plaatselijke postbode, wiens maîtresse zijn rondes overneemt als hij aan de boemel is. Het is iedereen een raadsel waarom de dokter zijn leven in Wenen opgeeft voor het eenzame dorpsleven. Voor de dokter ook. Maar het gaat in deze film niet om logica, maar om de maalstroom van beelden en losse gebeurtenissen waarin Vojnár je meeneemt: de rups op een tak, het mos op een boom en knerpende sneeuw. Holoebek raakt bevriend met een sterrenkijkende kluizenaar, goudzoekende Russen, sluwe Hongaren en luide Sudeten-Duitsers. Als Vojnár al een boodschap heeft, dan is het zijn nadruk op de vredelievendheid tussen de verschillende volkeren. Het Oostenrijkshongaarse Habsburgse rijk had geen last van etnische problemen, aldus de regisseur, maar de Eerste Wereldoorlog maakte een eind aan die vredigheid, uitmondend in de Balkanisering die tot nu toe doorraast.
Filmen in zwartwit is een krachtig middel. Zonder de afleiding van kleuren zegt de regisseur: ‘kijk nou naar die nerven in de boom, kijk nou naar die bergtoppen’. Net als in de Kirgizische film Beshkempir is zo’n keus intrigerend. Maar waar de gestileerdheid van Beshkempir overgaat in betrokkenheid met het hoofdpersonage — omdat de regisseur er uiteindelijk wat psychologie ingooit — blijft The way through the bleak woods koud en afstandelijk.
Voor een documentairefilmer lijkt Ivan Vojnár toch weinig feeling te hebben voor mensen, hun wensen en gevoelens. Het zijn eerder de Boheemse wouden die op zijn liefkozende aandacht kunnen rekenen. Dat kan natuurlijk een heel bewuste — maar in dat geval wel heel donkere — keuze te zijn. Arsenjevs personages vallen diep: diefstal, leugens en verraad bepalen hun leven. Daar kunnen de dorpspriester en zijn rovende misdienaar niets aan doen. De mens kan wel van alles willen, maar uiteindelijk zijn het de bossen die overleven. Dat is geen prettige boodschap, die door de Tsjechische critici niet werd gewaardeerd, maar des te meer op de festivals van Rotterdam en Londen waar hij werd vertoond. Dat Oosteuropees existentialisme hier beter gedijt blijkt wel uit het feit dat Lidija Bobrova’s plattelandsdrama Daar in dat land voldoende bezoekers bleef trekken om wekenlang geprolongeerd te worden. Toch mist Ivan Vojnár net dat extra beetje humanisme dat van zijn collega-existentialisten als Bruno Dumont en Tsai Ming-liang echte meesters maakt. Dat is jammer, maar zeker geen reden om de film niet te zien; daarvoor is hij veel te intrigerend.

Thessa Mooij