The Many Saints of Newark

The Sopranos-prequel als symbool voor culturele armoede

The Many Saints of Newark

Het is bijna knap hoe The Many Saints of Newark de reputatie van The Sopranos, de baanbrekende serie waar deze film een prequel van is, dreigt te schaden. The Sopranos verdient beter en liefhebbers van de serie ook.

Waar te beginnen met The Many Saints of Newark, een rampzalige prequel van de iconische televisieserie over maffiabaas Tony Soprano die in therapie gaat? Misschien gewoon bij het stuntelige begin: de camera zweeft over een begraafplaats, terwijl uit grafstenen de stemmen klinken van overleden mannen die jammeren over hun leven op aarde en in het hiernamaals. Het beeld blijft hangen bij het graf van Christopher Moltisanti, de protegé van Tony. Wie de originele serie van HBO heeft gezien weet waar dit op slaat, maar laten we het er voor de oningewijden op houden dat David Chase, The Sopranos-bedenker en scenarist van The Many Saints of Newark, hier met de subtiliteit van een mokerhamer een punt wil maken over schuld en verlossing, kernthema’s in de katholieke gemeenschap van de Italiaans-Amerikaanse onderwereld.

Cristopher Moltisanti (de stem van Michael Imperioli) is de onnozele, maar alsnog alwetende verteller van deze film, waarin we zien hoe een jonge Tony Soprano naar het voorbeeld van lokale maffiaheld Dickie Moltisanti (Alessandro Nivola) in de jaren zestig en zeventig kiest voor een crimineel bestaan. Vanuit het hiernamaals—ongetwijfeld de hel—zou Cristopher ook het morele kompas van deze prequel kunnen zijn, maar aan enige existentiële overpeinzingen of morele wroeging ontbreekt het hier. Precies dat maakt deze film zo ongemakkelijk om naar te kijken: The Sopranos ondermijnde eerdere films over de maffia door in de gepijnigde geest van de Amerikaanse crimineel te durven kijken. The Many Saints of Newark kan juist niet voorbij de misdaadclichés denken—zie de gimmick-casting van Goodfellas-acteur Ray Liotta—en wordt een soort simulacrum, een neppe kopie van het origineel.

Wat vooral niet overeenkomt tussen film en serie is de manier waarop de makers informatie doseren. The Sopranos is een serie over een opspelend onderbewustzijn, een verhaal vol ambiguïteit over een man die worstelt met zichzelf en de wereld om hem heen. De film is er het tegenovergestelde van: een veel plattere vertelling waarin elk oppervlakkig opgezet conflict—tussen man en vrouw, wit en zwart, het individu en het collectief—uitkomt op een intellectueel dood spoor. Het meest beklijvende gevoel is daardoor dat deze film überhaupt niet nodig is. The Sopranos durfde al in het verleden van Tony Soprano te wroeten en speelde vervolgens met de vragen die een onbetrouwbaar geheugen oproepen. De haast pathologische neiging van deze film om die vragen te willen beantwoorden smoort zo haast het mysterie van het origineel. Daarom is het bijna pervers dat Michael Gandolfini—de zoon van de overleden acteur James Gandolfini die van Tony Soprano zo’n onvergetelijk personage maakte—in de voetsporen van zijn vader moet treden voor een nodeloos filmproject dat hooguit inspeelt op onze ellendige honger naar culturele nostalgie.