The Last Movie

Dennis Hopper verminkte de Amerikaanse droom

Twee jaar na zijn alom geprezen hit Easy Rider regisseerde Dennis Hopper met The Last Movie zijn tweede film. Gerestaureerd blijkt deze uitgespuwde flop uit 1971 een chaotische maar mooie trip.

“I’ll see you back in Hollywood”, zegt een met pistool en sigaar gewapende Sam Fuller wanneer hij als regisseur van een gewelddadige western een “moeilijke draaiperiode” afsluit. We zijn al zo’n 25 verwarrende minuten ver in The Last Movie maar de hallucinante trip van zowel de in Peru achterblijvende stuntman Kansas (Dennis Hopper) als de kijker ontspoort dan pas echt.

Dennis Hoppers tweede film werd net als die andere New Hollywood-mijlpaal The Last Picture Show in het najaar van 1971 uitgebracht. Daar waar Peter Bogdanovich het einde van een tijdperk verbindt met een ode aan klassieke cinema, serveert de regisseur van Easy Rider ons een prettig gestoorde, chaotische fabel die de klassieke manier van filmmaken vrolijk probeert op te blazen. Niet toevallig vormde Godard voor Hopper de inspiratiebron die Ford voor Bogdanovich was. Meer bepaald de Godard-quote dat een verhaal een begin, een midden en een einde moet hebben maar niet noodzakelijk in die volgorde. “Ik heb de film gebruikt als materiaal”, waarschuwt Hopper in zijn introductie, “ik herinner je er constant aan dat we een film aan het draaien zijn. Als kijker dompel je je onder in de film, geloof je er in, en ik haal je er meteen uit. Een heel onaangename ervaring. Ik hoop dat jullie van de film genieten, dat ik niet te radicaal ben geweest.”

Doordat Hopper Godard erg letterlijk nam en de chronologie losliet, het scenario van Stewart Stern vergat (“Ik ben zoals Fellini, ideeën komen zo naar mij, ik heb geen script nodig”) en de draaiperiode omtoverde in een orgie van drugs, alcohol en seks lijkt The Last Movie wat op een koortsdroom. Met een chaotische stijl en een verminkte look die perfect past bij het mystieke aura dat Hopper zich graag aanmat.

Toch is dit meer dan spielerei van een filmmaker ‘onder invloed’. The Last Movie illustreert niet enkel een mantra van de tegencultuur (‘je moet jezelf verliezen om jezelf te vinden’) maar verstrengelt ook cinema en leven, fictie en realiteit, door Peruvianen de film te laten naspelen met namaakcamera’s en heel reëel geweld. Daardoor wordt film een soort heidense dodenprocessie, een opeenvolging van beelden en scènes enkel verbonden door emotionele logica. Hopper bekritiseert een industrie die een kunstmatige Amerikaanse droom exporteert maar prijst een medium dat verbeelding aan de macht brengt. The Last Movie is geen foutloos meesterwerk maar een fascinerend relikwie uit een periode dat gekheid nog toegelaten was.