The 15:17 to Paris
Even een terreuraanslag verijdelen
In zijn twee meest recente films portretteerde Clint Eastwood al bestaande all-American heroes. In The 15:17 to Paris doet hij er een schepje bovenop en laat hij drie jonge helden zichzelf (na)spelen. Dat pakt niet goed uit.
"Mijn vader zei altijd: iedereen heeft een verhaal, en het is onze taak om het te vertellen", zegt een personage ergens in Clint Eastwoods The 15:17 to Paris. Maar de film zelf doet het tegenovergestelde vermoeden: misschien had dit verhaal, over drie Amerikaanse twintigers die door alert optreden een terroristische aanslag in de Thalys van Amsterdam naar Parijs weten te voorkomen, niet nog een keer verteld hoeven worden. In ieder geval doet de manier waarop Eastwood het verhaal vertelt zijn helden weinig goed.
Op het eerste gezicht past de film naadloos in het rijtje van Eastwoods recente films. Met American Sniper (2014), over de getormenteerde leger-scherpschutter Chris Kyle, en Sully (2016), over piloot Chesley Sullenberger die met een onwaarschijnlijke noodlanding tientallen levens redt, maakte de inmiddels bijna negentig jaar oude regisseur al twee films over gewone Amerikanen die tegen wil en dank helden worden. Precies in dat ’tegen wil en dank’ zit het grote verschil met zijn nieuwste film. Zowel American Sniper als Sully richten zich op de nasleep van de heldendaad, die de hoofdpersonen zowel verering als verachting oplevert, waar beiden mee worstelen.
Daarentegen neemt The 15:17 to Paris een lange aanloop naar de verijdelde aanslag, die pas in de apotheose van de film getoond wordt. Eastwood neemt uitgebreid de tijd om de hyperactieve jeugdjaren en dolende tienerdagen van zijn hoofdpersonen én hoofdrolspelers door te nemen. Want dat is de grote gimmick van The 15:17 to Paris: de drie helden Spencer Stone, Alek Skarlatos en Anthony Sadler spelen zichzelf in de recreatie van hun levens, waarbij hun trip door Europa wordt gepositioneerd als de lotsbestemming van drie tot dan toe richtingloze levens.
Dat The 15:17 to Paris ontspoort ligt uiteindelijk niet aan de ongebruikelijke casting – de drie tonen weliswaar weinig acteertalent, maar hebben wel een natuurlijk charisma dat werkt binnen Eastwoods uitgebeende cinema. Het scenario is het grote manco van de film. In de jeugdjaren (waar de drie worden gespeeld door houterige jonge acteurs) rijgt het op het lachwekkende af rechts-Republikeinse clichés aan elkaar. Religie als redding? Check. Wantrouwen tegen de wetenschap? Check. Een ongezonde fascinatie voor wapens? Check.
Die scènes hebben nog een zekere energie, deels door de vele komieken die Eastwood in de bijrollen cast – heel even zou je zelfs kunnen denken dat hij bewust op satire afstuurt. Maar die gedachte verdwijnt wanneer Stone, Skarlatos en Sadler in Europa aankomen en hun trip door Italië, Duitsland en Nederland (waar precies één scène werd gedraaid) mogen herleven. Eindeloos volgt de camera hen terwijl ze banale toeristendingen doen – drie kwartier kijken we naar hun vakantievideo’s. Als die aanslag uiteindelijk komt, maakt Eastwood er uiteraard een enerverend actiescène van. Maar dan is het allang te laat om de film nog te redden.