Soundtrack to a Coup d’État

Muziek uit de kakafonie van de geschiedenis

Soundtrack to a Coup d’État. Foto: Robert Lebeck

Johan Grimonprez deconstrueert met archiefbeelden en jazzmuziek de Congolese onafhankelijkheid. Van Eisenhower tot Chroesjtsjov en van Louis Armstrong tot Abbey Lincoln.

“Het is geen muziek, maar een kakofonie”, briest Sovjet-leider Nikita Chroesjtsjov over de jazzmuziek die in de jaren vijftig en zestig op de radio klinkt. Het is een bijna perfecte metafoor voor de geschiedenis, die we zo graag beschouwen als een strakke compositie maar die in feite een wirwar is van improvisaties, tegengestelde ritmes en atonale melodieën. Maar voor wie het wil horen, valt daar wel degelijk muziek in te ontdekken.

In zijn monumentale Soundtrack to a Coup d’État is dat hoe de Belgische filmmaker Johan Grimonprez de weg naar en vooral de eerste stappen na de onafhankelijkheid van Congo benadert. Een periode getekend door een interne machtsstrijd die liep via de moord op Patrice Lumumba in 1961 en eindigde bij de staatsgreep door Mobutu in 1965. Maar in plaats van een strakke hoofdlijn of chronologie aan te houden, presenteert Grimonprez de elementen en hoofdrolspelers met een gelijkvloersheid die van de kijker een bijna detectiveachtige houding vereist, zoals hij dat eerder ook deed in films als Dial H-I-S-T-O-R-Y (1997).

Soundtrack to a Coup d’État is een indrukwekkend essayistisch bouwwerk van archiefbeelden, citaten, dagboekfragmenten en jazzmuziek. De opbollende wangen van Dizzy Gillespie, een zich op zijn paard hijsende Sinterklaas, een dirigent zonder orkest, een opgetakelde olifant, Chroesjtsjov die niet naar Disneyland mag en Eisenhower die liever een potje gaat golfen dan Lumumba te ontvangen. De wervelende montage van Rik Chaubet is soms associatief, soms ironisch en altijd uiterst precies.

De film is in feite één lange deconstructie van dat woord onafhankelijkheid. Een ontsluiering van alle touwtjes die daarachter schuilgaan en wie daaraan trekt of denkt te trekken. De CIA, de Sovjet-regering van Nikita Chroesjtsjov, de VN, het Belgische mijnbedrijf Union Minière; allemaal hadden ze hun vingers diep in de Congolese pap. Maar de misschien wel verrassendste spelers zijn jazzmuzikanten als Nina Simone en Louis Armstrong, die op tournee werden gestuurd naar Congo waar ze (zonder het te weten) pionnen waren in politieke campagnes van de CIA.

Maar in Grimonprez’ film wordt diezelfde jazz een breekijzer om de geschiedenis tot op zijn grondvesten te laten schudden. Door Armstrong ‘I’m Confessing (That I Love You)’ te laten zingen bij beelden van Chroesjtsjov en Eisenhower, of met de door de ziel snijdende schreeuw om vrijheid van Abbey Lincoln.

Met flarden van Tesla- en Apple-reclames gooit Grimonprez ook een lijn uit naar het heden. Nog altijd verrijken westerse bedrijven zich op de fundering van grondstoffen uit Congo. Kolonialisme mag dan in zijn formele vorm verdwenen zijn uit Centraal-Afrika, informeel tieren vormen van sluikkolonialisme er tot op de dag van vandaag welig.